14 oktober


1 Kron. 4:24-43
SIMEON.
De zonen van Simeon waren
  Nemuël, Jamin, Jarib, Zerah en Saul. Sauls zoon was Sallum, zijn kleinzoon was Mibsam en zijn achterkleinzoon was Misma.
Tot Misma's zonen behoorde
  Hammuël, de vader van Zakkur en de grootvader van Simeï.
Simeï had zestien zonen en zes dochters, maar geen van zijn broers had een groot gezin; zij hadden allemaal minder kinderen dan normaal was in Juda. Zij woonden in Berséba, Molada, Hazar-Sual, Bilha, Ezem, Tholad, Bethuël, Horma, Ziklag, Beth-Markaboth, Hazar-Susim, Beth- Biri en Saäraim. Zij hadden de zeggenschap over deze steden tot de tijd van David. Hun nakomelingen woonden ook in of bij Etam, Ain, Rimmon, Tochen en Asan, een gebied dat zich uitstrekte tot Baäl. Deze feiten staan vermeld in de geslachtsregisters die zij zelf bijhielden.
Hier volgen de namen van enkele leiders van grote families die naar de oostzijde van de Gedorvallei trokken, op zoek naar weidegrond voor hun kudden: Mesobab, Jamlech, Josa, Joël, Jehu, Eljoënai, Jaäkoba, Jesohaja, Asaja, Adiël, Jesimiël, Benaja en Ziza; de zoon van Sifeï, zoon van Allon, zoon van Jedaja, zoon van Simri, zoon van Semaja.

Zij vonden goede weidegrond in een rustig en vredig gebied; het land was vroeger eigendom van de nakomelingen van Cham. Gedurende de regering van koning Hizkia drongen deze leiders, van wie hier de namen zijn vermeld, het land binnen en verwoestten de tenten en huizen van de Meünieten; zij doodden de inwoners van het land en namen het in bezit. Later trokken 500 van deze mannen, afkomstig van de stam van Simeon, naar de berg Seïr. Hun leiders waren Pelatja, Nearja, Refaja en Uzziël, allemaal zonen van Jiseï. Daar doodden zij de weinige nog in leven zijnde Amalekieten. Sinds die tijd wonen zij daar.

1 Kron. 5:1-9
RUBEN.
De oudste zoon van Israël was Ruben, maar omdat hij zijn vader schande aandeed door met één van zijn vrouwen te slapen, werd zijn geboorterecht aan zijn halfbroer Jozef en diens nageslacht gegeven. Toch vermeldt het officiële geslachtsregister Jozef niet als oudste zoon. Ook al bezat Jozef dan het geboorterecht, Juda was de sterkste en meest invloedrijke stam van Israël en uit die stam kwam dan ook de leider voort. De zonen van Ruben, de zoon van Israël, waren
  Henoch, Pallu, Hezron en Karmi.
Joëls nakomelingen waren
  zijn zoon Semaja,
  zijn kleinzoon Gog
  en zijn achterkleinzoon Simeï.
  Simeï's zoon was Micha,
  zijn kleinzoon was Reaja
  en zijn achterkleinzoon Baäl.
  Baäls zoon was Beëra. Hij was hoofd van de stam van Ruben en werd gevangen genomen door koning Tiglath-Pilneser van Assur.
Zijn familieleden werden familiehoofden en kwamen voor in het officiële geslachtsregister:
  Jeïël, Zecharja, Bela, de zoon van Azaz, zoon van Sema, zoon van Joël. Deze laatste woonde in Aroër, in een gebied dat zich uitstrekte tot de berg Nebo en Baäl-Meon. Joël was veehouder en weidde zijn vee in oostelijke richting, naar de rand van de woestijn en de rivier de Eufraat, want er was veel vee in het land Gilead.

1 Kron. 5:11-17
GAD.
Tegenover hen, in het land Basan, woonden de nakomelingen van Gad, die zich hadden verspreid tot bij Salcha.
  Onder hen was Joël de invloedrijkste, gevolgd door Safam als tweede en Jaënai en Safat als derden. Hun familieleden, de leiders van de zeven families, waren:
  Michaël, Mesullam, Seba, Jorai, Jakan, Zia en Heber.
Deze waren de zonen van Abihaïl, die de zoon was van Huri, de zoon van Jaroah, de zoon van Gilead, de zoon van Michaël, de zoon van Jesisai, de zoon van Jahdo, de zoon van Buz.
Ahi, de zoon van Abdiël en een kleinzoon van Guni, was de leider van de familie.
De familie woonde in en om Gilead (in het land Basan) en door het hele weidegebied van Saron. Allen waren opgenomen in het officiële geslachtsregister ten tijde van koning Jotham van Juda en koning Jerobeam van Israël.

1 Kron. 6:1
LEVI.
Hier volgen de namen van de zonen van Levi:
  Gersom, Kehath en Merari.

1 Kron. 6:2-15
NAKOMELINGEN VAN KEHATH VIA AARON.
Kehaths zonen waren
  Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël.
Amrams kinderen waren
  Aäron, Mozes en Mirjam.
Aärons zonen waren
  Nadab, Abihu, Eleazar en Ithamar.
De oudste zonen van de elkaar opvolgende generaties van Aäron waren:
  Eleazar, de vader van Pinehas,
  de vader van Abisua,
  de vader van Bukki,
  de vader van Uzzi,
  de vader van Zerahja,
  de vader van Merajoth,
  de vader van Amarja,
  de vader van Ahitub,
  de vader van Zadok,
  de vader van Ahimaäz,
  de vader van Azarja,
  de vader van Johanan,
  de vader van Azarja, die hogepriester was van de tempel in Jeruzalem, die door Salomo was gebouwd.
  Deze Azarja was de vader van Amarja,
  de vader van Ahitub,
  de vader van Zadok,
  de vader van Sallum,
  de vader van Hilkia,
  de vader van Azarja,
  de vader van Seraja,
  de vader van Jozadak. Jozadak werd balling, toen de HERE het volk van Juda en Jeruzalem gevangen liet nemen door Nebukadnezar.

1 Kron. 6:16-19a
LEVI'S ZONEN EN KLEINZONEN.
Zoals hierboven aangegeven, waren Gersom, Kehath en Merari de zonen van Levi.
De zonen van Gersom waren
  Libni en Simeï.
De zonen van Kehath waren
  Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël.
De zonen van Merari waren
  Mahli en Musi.

1 Kron. 6:19b-30
LEVITISCHE STAMMEN.
De families van de Levieten waren als volgt naar hun gezinshoofden verdeeld:
In de familie van Gersom:
  Libni, Jahath,
  Zimma, Joah,
  Iddo, Zarah
  en Jeathrai.
In de familie van Kehath:
  Amminadab, Korach,
  Assir, Elkana,
  Ebjasaf, Assir,
  Tahath, Uriël,
  Uzzia en Saul.
Het gezin van Elkana was verder verdeeld in de volgende gezinnen van zijn zonen
  Amasai, Ahimoth,
  Elkana, Zofai,
  Nahath, Eliab,
  Jeroham en Elkana.
De gezinnen van de familie van Samuël werden geleid door Samuëls zonen:
  Joël, de oudste,
  en Abia, de tweede zoon.
De gezinnen van de familie van Merari werden geleid door zijn zonen
  Mahli, Libni,
  Simeï, Uzza,
  Simea, Haggia
  en Asaja.

1 Kron. 6:31-47
TEMPELMUZIKANTEN.
Koning David wees deze mannen als koorleiders aan en liet koren vormen om God in de tabernakel te prijzen, nadat hij daar de ark een plaats had gegeven. Totdat Salomo de tempel in Jeruzalem had gebouwd, gingen zij daar door met het leiden van de samenzang. Hier volgen de namen van de nakomelingen van de koorleiders:
de zanger Heman kwam uit de familie van Kehath en zijn geslachtsregister ging terug via de volgende personen:
  Joël, Samuël,
  Elkana, Jeroham,
  Eliël, Toah,
  Zuf, Elkana,
  Mahath, Amassai,
  Elkana, Joël,
  Azarja, Zefanja,
  Tahath, Assir,
  Ebjasaf, Korach,
  Jizhar, Kehath,
  Levi en Israël.
Hemans helper was Asaf, wiens stamboom terugging via
  Berechja, Simea,
  Michaël, Baëseja,
  Malkia, Ethni,
  Zerah, Adaja,
  Ethan, Zimma,
  Simeï, Jahath,
  Gersom en Levi.
Hemans tweede helper was Ethan, een lid van de familie van Merari, die aan zijn linkerhand stond. Ethans stamboom liep terug via
  Kisi, Abdi,
  Malluch, Hasabja,
  Amazia, Hilkia,
  Amzi, Bani,
  Semer, Mahli,
  Musi, Merari
  en Levi.

1 Kron. 6:48-53
HOGEPRIESTERS. Hun familieleden (alle andere Levieten) waren belast met allerlei andere taken in de tabernakel. Maar alleen Aäron en zijn nakomelingen waren priesters. Tot hun taken behoorde het offeren van brandoffers en reukwerk, alle werkzaamheden die te maken hadden met het binnenste heiligdom (het Heilige der Heiligen) voor de verzoening van Israël met de HERE. Zij zorgden ervoor dat alle aanwijzingen die Gods dienaar Mozes had gegeven, werden opgevolgd.
De nakomelingen van Aäron waren
  Eleazar, Pinehas,
  Abisua, Bukki,
  Uzzi, Zerahja,
  Merajoth, Amarja,
  Ahitub,
  Zadok en Ahimaäz.

1 Kron. 6:54-81
STEDEN EN GEBIEDEN. Hier volgt een opsomming van de steden en het land, die door middel van het lot werden toegewezen aan de nakomelingen van Aäron, die allemaal deel uitmaakten van de familie van Kehath:
de vrijstad Hebron in Juda met de weidegrond er omheen (ook al waren de velden en omringende dorpen aan Kaleb, de zoon van Jefunne, gegeven) en de volgende steden met weidegronden er omheen: Libna, Jattir, Estemoa, Hilen, Debir, Asan en Beth-Semes.
Dertien andere steden met het omringende grasland, inclusief Geba, Alemeth en Anathoth, werden door de stam van Benjamin aan de priesters toegewezen.
Daarna werd er geloot om de verdeling van het land van de overgebleven nakomelingen van de familie van Kehath te regelen en zij kregen tien steden in het gebied van de stam van Manasse.
De gezinnen van de familie van Gersom kregen door middel van het lot dertien steden in het gebied van Basan van de stammen Issaschar, Aser, Naftali en Manasse.
De gezinnen van de Merari-familie kregen op diezelfde manier twaalf steden van de stammen Ruben, Gad en Zebulon.
Ook de stammen Juda, Simeon en Benjamin stelden op deze manier door middel van het lot steden beschikbaar aan de Levieten. De namen van deze steden werden daarbij hardop genoemd.
De stam van Efraïm gaf de volgende vrijsteden met het omringende grasland aan de overgebleven gezinnen van de Kehath-familie: Sichem, de vrijstad in het gebergte Efraïm, Gezer, Jokmeam, Beth-Horon, Ajalon en Gath-Rimmon.
De volgende vrijsteden met het omringende grasland kwamen in handen van de gezinnen van de Kehathieten uit het bezit van de stam van Manasse: Aner en Bileam.

De vrijsteden met het omringende grasland, die de stam van Manasse aan de gezinnen van de Gersom-familie gaf, waren: de vrijstad Golan in Basan en Astharoth.
De stam van Issaschar gaf hun Kedes, Dobrath, Ramoth en Anem, met uiteraard de omringende weidegronden.
De stam van Aser gaf hun Masal, Abdon, Hukok en Rehob, weer met het omringende grasland.
De stam van Naftali gaf hun Kedes in Galilea, Hammon en Kirjathaïm met het bijbehorende grasland.

Van de stam van Zebulon kregen zij de steden Rimmono en Tabor.
Aan de overkant van de Jordaan, tegenover Jericho, gaf de stam van Ruben hun Bezer, een woestijnstad, Jahza, Kedemoth en Mefaäth, met de daarbij behorende weidegronden.
De stam van Gad gaf hun tenslotte Ramoth in Gilead, Mahanaïm, Hesbon en Jaëzer. Ook hier kregen zij de erbij behorende weidegronden bij.

1 Kron. 7:1-5
ISSASCHAR.
De vier zonen van Issaschar waren
  Tola, Pua, Jasib en Simron.
De zonen van Tola, ieder het hoofd van een familie, waren
  Uzzi, Refaja, Jeriël, Jahmai, Jibsam en Samuël. In de tijd van koning David bedroeg het totaal aantal strijdbare mannen van deze families 22.600.
Uzzi's zoon was
  Jizrahja, onder wiens vijf zonen zich Michaël, Obadja, Joël en Jissia bevonden. Ieder van hen stond aan het hoofd van een familie. In de tijd van koning David konden hun nakomelingen 36.000 mannen in het strijdperk brengen. De mannen van deze bevolkingsgroep hadden namelijk meer dan één vrouw en dus nogal wat zonen.
De families van de stam van Issaschar konden samen 87.000 heldhaftige mannen leveren voor het leger. Allen waren ingeschreven in de officiële geslachtsregisters.

1 Kron. 7:6-12
BENJAMIN.
De zonen van Benjamin waren
  Bela, Becher en Jediaël.
De zonen van Bela waren
  Ezbon, Uzzi, Uzziël, Jerimoth en Iri. Deze vijf geduchte strijders waren familiehoofden. Hun families telden 22.034 mannen. Ook deze kwamen weer allemaal voor in de officiële registers.
De zonen van Becher waren
  Zemira, Joas, Eliëzer, Eljoënai, Omri, Jeremoth, Abia, Anathoth en Alemeth. In de tijd van David telden hun nakomelingen 20.200 geharde soldaten, die onder bevel stonden van hun familiehoofden.
De zoon van Jediaël heette
  Bilhan
en deze Bilhan had de volgende zonen:
  Jeüs, Benjamin, Ehud, Kenaäna, Zethan, Tarsis en Ahisahar. Zij waren de hoofden van de families van Jediaël en in de tijd van koning David bevonden zich 17.200 weerbare mannen onder hun nakomelingen.
De zonen van Ir heetten Suppim en Huppim. Husim was de zoon van Aher.

1 Kron. 8:1-40
GENEALOGIE VAN SAUL.
De zonen van Benjamin, te beginnen met de oudste, waren
  Bela, Asbel, Ahrah, Noha en Rafa.
De zonen van Bela waren
  Addar, Gera, Abihud, Abisua, Naäman, Ahoah, Gera, Sefufan en Huram.
De zonen van Ehud, hoofden van de families die in Geba woonden, werden tijdens de oorlog gevangen genomen en naar Manahath gebracht. Ehuds zonen waren
  Naäman, Ahia en Gera, de vader van Uzza en Ahihud.
Saharaïm scheidde van zijn vrouwen Husim en Baära, maar in het land Moab had hij kinderen van zijn nieuwe vrouw Hodes. Dat waren Jobab, Zibja, Mesa, Malkam, Jeüz, Sochja en Mirma. Deze zonen werden allemaal hoofd van een familie. Zijn vrouw Husim had Abitub en Elpaäl ter wereld gebracht.
De zonen van Elpaäl waren
  Heber, Misam en Semed. Deze laatste bouwde de steden Ono en Lod en de hen omringende dorpen. Zijn andere zonen waren Beria en Sema, beiden hoofden van families die in Ajalon woonden; zij verjaagden daar de inwoners van Gath.
Tot Elpaäls zonen behoorden ook
  Ahjo, Sasak en Jeremoth.
De zonen van Beria waren
  Zebadja, Arad, Eder, Michaël, Jispa en Joha.
Verder behoorden tot de zonen van Elpaäl
  Zebadja, Mesullam, Hizki, Heber, Jismerai, Jizlia en Jobab.
De zonen van Simeï waren
  Jakim, Zichri, Zabdi, Eljoënai, Zillethai, Eliël, Adaja, Beraja en Simrath.
De zonen van Sasak waren
  Jispan, Heber, Eliël, Abdon, Zichri, Hanan, Hananja, Elam, Anthothia, Jifdeja en Pnuël.
De zonen van Jeroham waren
  Samserai, Seharja, Athalja, Jaäresja, Elia en Zichri.
Dit waren de hoofden van de families die in Jeruzalem woonden.

Jeïël, de vader van Gibeon, woonde in Gibeon.
  Zijn vrouw heette Maächa. Zijn oudste zoon heette Abdon en werd gevolgd door Zur, Kis, Baäl, Nadab, Gedor, Ahjo, Zecher en Mikloth, de vader van Simea. Al deze families leefden bij elkaar in de buurt van Jeruzalem.
Ner was de vader van Kis en Kis was de vader van Saul; tot Sauls zonen behoorden Jonathan, Malkisua, Abinadab en Esbaäl.
Jonathans zoon heette
  Mefiboseth en diens zoon was Micha.
De zonen van Micha waren
  Pithon, Melech, Thaärea en Achaz.
Achaz was de vader van Jehoadda, Jehoadda was de vader van Alemeth, Azmaveth en Zimri. Zimri's zoon heette Moza. Moza was de vader van Bina en diens zonen waren Rafa, Elasa en Azel.
Azel had zes zonen:
  Azrikam, Bochru, Ismaël, Searja, Obadja en Hanan.
Azels broer Esek had drie zonen:
Ulam, de oudste, Jeüs, de tweede en Elifelet, de derde. Ulams zonen waren uitstekende strijders en zeer bedreven met hun pijl en boog. Deze mannen hadden 150 zonen en kleinzonen en behoorden allemaal tot de stam van Benjamin.

1 Kron. 7:13
NAFTALI.
De zonen van Naftali, en dus nakomelingen van Jakobs vrouw Bilha, waren
  Jahziël, Guni, Jezer en Sallum.

1 Kron. 7:14-19
MANASSE (JOZEF).
De zonen van Manasse, kinderen van zijn Aramese bijvrouw, waren
  Asriël en Machir. Deze laatste werd de vader van Gilead. Het was Machir die vrouwen vond voor Suppim en Huppim. Machirs zuster was Maächa. Een andere nakomeling was Zelafead, die alleen maar dochters had.
  Machirs vrouw, die ook Maächa heette, bracht een zoon ter wereld, die zij Peres noemde. Peres' broer heette Seres en hij noemde zijn zonen Ulam en Rekem.
Ulams zoon heette
  Bedan.
Dit waren dus de zonen van Gilead, de kleinzonen van Machir en de achterkleinzonen van Manasse. Machirs zuster Molecheth bracht Ishod, Abiëzer en Mahla ter wereld.
De zonen van Semida waren
  Ahjan, Sechem, Likhi en Aniam.

1 Kron. 7:20-29
EFRAIM (JOZEF).
De nakomelingen van Efraïm waren
  Suthelah, zijn zoon Bered,
  Bereds zoon Tahath, diens zoon Elada,
  Elada's zoon Tahath, diens zoon Zabad,
  Zabads zoon Suthelah,
  en Efraïms zonen Ezer en Elad.
Elad en Ezer trachtten in de buurt van Gath vee te roven, maar werden daarbij gedood door de mannen van Gath. Hun vader Efraïm rouwde lange tijd om hen en zijn broers probeerden hem te troosten. Kort daarop raakte zijn vrouw in verwachting en bracht een kind ter wereld, dat hij Beria (wat 'ellende' betekent) noemde om wat er was gebeurd. Efraïms dochter heette Seëra. Zij bouwde Beneden en Boven-Beth-Horon en Uzzen-Seëra. Hier volgt Efraïms stamboom:
  Refah, de broer van Resef,
  de vader van Telah, de vader van Tahan,
  de vader van Ladan, de vader van Ammihud,
  de vader van Elisama, de vader van Nun,
  de vader van Jozua.
Zij woonden in een gebied, dat werd begrensd door Bethel en de omringende dorpen, in het oosten door Naäram, in het westen door Gezer en de bijbehorende dorpen en tenslotte door Sichem met zijn voorsteden tot aan Ajja, met de omliggende dorpen. De stam van Manasse, nakomelingen van Israëls zoon Jozef, beheersten de volgende steden en de gebieden daaromheen: Beth-Sean, Taänach, Megiddo en Dor.

1 Kron. 7:30-40
ASER.
De zonen van Aser waren
  Jimna, Jisva, Jisvi, Beria en hun zuster Serah.
De zonen van Beria waren
  Heber en Malkiël, de vader van Birzavith.
Hebers kinderen waren
  Jaflet, Somer, Hotham en hun zuster Sua.
Jaflets zonen waren
  Pasach, Bimhal en Asvath.
De zonen van zijn broer Somer waren
  Ahi, Rohega, Jehubba en Aram.
De zonen van zijn broer Ho-tham waren
  Zofah, Jimna, Seles en Amal.
De zonen van Zofah waren
  Suah, Harnefer, Sual, Beri, Jimra, Bezer, Hod, Samma, Silsa, Jithran en Beëra.
De zonen van Jether waren
  Jefunne, Pispa en Ara.
De zonen van Ulla waren
  Arah, Hanniël en Rizja.

Deze nakomelingen van Aser waren hoofden van de diverse families en zeer bedreven in het voeren van oorlog en het leiding geven. Hun nakomelingen in de officiële registers telden 26.000 weerbare mannen.

1 Kron. 9:1a
CONCLUSIE. De stamboom van iedereen in Israël werd zorgvuldig vastgelegd in de Boeken van de Koningen van Israël.

Deze genealogieën worden gevolgd door een bevolkingsregister van Jeruzalem, maar de exacte datering (vóór of na de ballingschap) is niet helemaal duidelijk. De lijst lijkt echter het meest overeen te komen met vergelijkbare lijsten uit Nehemia's verslagen. Als dat inderdaad zo is, dan zijn dit de gezinnen die in Jeruzalem wonen op het moment dat deze nationale archieven worden samengesteld.

1 Kron. 9:1b-9
INWONERS VAN JERUZALEM. Juda was verbannen naar Babel, omdat de mensen God ontrouw waren en afgoden vereerden. De eersten die terugkeerden en zich weer in hun vroegere woonplaatsen vestigden, waren de Israëlitische gezinnen, priesters, Levieten en tempeldienaren. Toen kwamen ook gezinnen van de stammen van Juda, Benjamin, Efraïm en Manasse aan in Jeruzalem. Eén van die gezinnen was dat van
  Uthai, de zoon van Ammihud, zoon van Omri, zoon van Imri, zoon van Bani, uit de familie van Perez, de zoon van Juda.
De Silonieten vormden een andere groep die terugkeerde en daarbij waren ook Silons oudste zoon
  Asaja en zijn zonen.
Verder waren er nog de zonen van Zerah, ook
  Jeüel en zijn verwanten.
  In totaal 690 mensen.
Onder de leden van de stam van Benjamin die terugkeerden, bevonden zich de volgende personen:
  Sallu, de zoon van Mesullam, zoon van Hodavja, zoon van Hassenua; Jibnea, de zoon van Jeroham; Ela, de zoon van Uzzi, zoon van Michri; Mesullam, de zoon van Sefatja, zoon van Rehuël, zoon van Jibnia.
De mannen waren allen hoofd van een familie en brachten veel verwanten mee, oud en jong. In totaal keerden 956 Benjaminieten terug.

1 Kron. 9:10-16
De priesters die terugkeerden, waren
  Jedaja, Jojarib, Jachin
  en Azarja, de zoon van Hilkia, zoon van Mesullam, zoon van Zadok, zoon van Merajoth, zoon van Ahitub. Hij was degene die in de tempel de leiding had.
Eén van de priesters die terugkeerden, was
  Adaja, de zoon van Jeroham, zoon van Pashur, zoon van Malkia. Een andere priester was Masai, de zoon van Adiël, zoon van Jahzera, zoon van Mesullam, zoon van Mesillemith, zoon van Immer.
Samen met hun verwanten, de familiehoofden, keerden in totaal 1760 priesters terug, moedige mannen voor de dienst in het huis van God.
Onder de terugkerende Levieten bevond zich ook
  Semaja, de zoon van Hassub, zoon van Azrikam, zoon van Hasabja, één van de zonen van Merari. Enkele andere Levieten die terugkeerden, waren Bakbakkar, Heres, Galal, Mattanja, de zoon van Micha, zoon van Zichri, zoon van Asaf; Obadja, de zoon van Semaja, zoon van Galal, zoon van Jeduthun, en Berechja, de zoon van Asa, zoon van Elkana, die in de dorpen van de Netofathieten woonde.

1 Kron. 9:17-32
De poortwachters waren de hoofdpoortwachter
  Sallum, Akkub, Talmon en Ahiman, allemaal Levieten. Zij zijn nog steeds verantwoordelijk voor de oostelijke koninklijke poort. Sallums voorgeslacht voerde via Kore en Ebjasaf terug tot Korach. Hij en zijn naaste verwanten, de Korachieten, waren verantwoordelijk voor de offers en de bescherming van de tempel, precies zoals hun voorouders dat bij de tabernakel hadden gedaan. Pinehas, de zoon van Eleazar, was vroeger aanvoerder van deze afdeling. En de HERE hielp hem daarbij. Ook Zacharja, de zoon van Meselemja, was ooit verantwoordelijk voor de bescherming van de hoofdingang van de tabernakel.
In totaal waren er in die tijd 212 poortwachters. Zij waren in hun eigen dorpen in de geslachtsregisters ingeschreven en door David en Samuël op grond van hun betrouwbaarheid benoemd. Zij en hun nakomelingen hadden de leiding over de tabernakel van de HERE. Zij waren verdeeld over de vier zijden van de tabernakel: oost, west, noord en zuid. Hun familieleden uit de dorpen losten elkaar regelmatig op de sabbat af om samen met hen dienst te doen. De vier hoofdpoortwachters, allemaal Levieten, hadden een echte vertrouwenspositie, want zij waren verantwoordelijk voor de vertrekken en schatkamers in de tabernakel van God. Wegens hun belangrijke posities woonden zij dichtbij de tabernakel en deden elke morgen de poorten open.
Sommigen van hen waren belast met het toezicht op de voorwerpen die werden gebruikt bij het offeren en de eredienst; zij hielden alles nauwkeurig bij om te voorkomen dat iets verloren ging. Anderen waren verantwoordelijk voor de gewone gereedschappen in de tabernakel, de heilige voorwerpen en de voorraden, zoals het fijne meel, de wijn, de olie, het reukwerk en de specerijen. Andere priesters bereidden de specerijen voor het reukwerk. Mattithja, een Leviet en de oudste zoon van de Korachiet Sallum, zorgde voor het bakken van de platte koeken, die werden gebruikt als spijsoffers. Sommige leden van de Kehath-familie hadden de taak de verse toonbroden neer te leggen, iets wat elke sabbat gebeurde.

1 Kron. 9:33,34
De koorleiders waren allemaal vooraanstaande Levieten. Zij woonden in de tempel in Jeruzalem en moesten 24 uur per etmaal beschikbaar zijn. Zij waren dan ook vrijgesteld van andere taken.

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- oktober



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen