21 januari


De laatste dagen van Jakob en Jozef

Er zijn zeventien jaren verstreken sinds Israël (Jakob) zijn familie naar Egypte bracht. Israël is de dood nabij en wil graag een laatste zegen uitspreken over zijn zonen en kleinzonen. Hij wil zich er ook van verzekeren dat hij in het graf van Abraham en Isaäk zal worden begraven. De dood van Israël markeert het einde van de vroege patriarchen en de aandacht verschuift nu naar een algemenere kijk op het volk dat de naam van Israël draagt. Jozef sterft nadat de derde generatie Israëlieten in Egypte is geboren. Ook deze gebeurtenis wordt vastgelegd.

Gen. 47:29-31
ISRAEL VRAAGT OM IN KANAAN BEGRAVEN TE WORDEN. Toen hij zijn dood voelde naderen, riep hij Jozef bij zich en zei: "Zweer mij plechtig dat je mijn laatste wil zult eerbiedigen en uitvoeren. Begraaf mij niet in Egypte. Wanneer ik gestorven ben, moet je mij uit Egypte wegbrengen en naast mijn voorouders begraven." Jozef beloofde het zijn vader.
"Zweer dat je dat zult doen", drong Jakob aan. En Jozef deed dat. Daarna boog Israël zich dankbaar neer aan het hoofdeinde van zijn bed.

Gen. 48:1-7
JOZEFS ERFGOED VERZEKERD. Op een dag, niet lang hierna, hoorde Jozef dat zijn vader snel achteruit ging. Samen met zijn twee zonen, Manasse en Efraïm, ging hij hem bezoeken. Toen Jakob hoorde dat Jozef er was, verzamelde hij al zijn krachten en ging rechtop in bed zitten om hem te begroeten.
Hij zei tegen Jozef: "God, de Almachtige, verscheen aan mij bij Luz in het land Kanaän. Hij zegende mij en zei: 'Ik zal u tot een groot volk maken en het land Kanaän aan de kinderen van uw kinderen geven, als een eeuwig bezit.'
Wat je twee zonen betreft, Efraïm en Manasse, die hier in Egypte zijn geboren voordat ik aankwam, ik neem ze aan als mijn eigen kinderen en zij zullen van mij erven net als Ruben en Simeon. Maar alle andere kinderen die je nog zult krijgen, zullen van jou zijn en in Efraïms en Manasses erfenis van jou delen. Dit doe ik omdat je moeder Rachel stierf toen ze nog maar twee kinderen had, toen ik uit Paddan-Aram kwam. We waren vlakbij Efrath en ik heb haar langs de weg naar Bethlehem begraven."

Gen. 48:8-13
ZONEN NAAR ISRAEL GEBRACHT. Toen keek Israël naar Manasse en Efraïm. "Zijn dat je zonen?" vroeg hij. "Ja", antwoordde Jozef, "dit zijn de zonen, die God mij hier in Egypte heeft gegeven."
Israël zei: "Breng ze hier bij mij, dan zal ik ze zegenen."
Israël was op zijn hoge leeftijd half blind en kon nauwelijks zien. Jozef bracht zijn zonen vlakbij hem en hij kuste en omhelsde hen.
Israël zei tegen Jozef: "Ik had niet gedacht, dat ik jou ooit zou terugzien, maar nu heeft God mij zelfs jouw kinderen laten zien."
Jozef nam zijn zonen bij de hand, boog diep voor zijn vader en leidde hen naar hun grootvaders knieën. Efraïm aan Israëls linkerhand en Manasse aan zijn rechterhand.

Gen. 48:14-16
ISRAEL ZEGENT ZONEN. Maar Israël kruiste zijn armen en legde zijn handen op de hoofden van de jonge mannen. Zo kwam zijn rechterhand te liggen op het hoofd van Efraïm, de jongste van de twee, en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse, de oudste. Hij deed dit met opzet.
Toen zegende hij Jozef met de woorden:

  "Moge God, de God van mijn voorouders Abraham en Isaäk,
  de God, Die mij mijn hele leven als een herder heeft geleid, deze mannen zegenen.
  Hij is de Engel, Die mij in moeilijke tijden altijd heeft geholpen.
  Mogen Jozefs zonen de namen van mij en van mijn voorouders Abraham en Isaäk
  eer aandoen en mogen zij tot een groot volk uitgroeien."

Gen. 48:17-20
EFRAIM BOVEN MANASSE. Maar Jozef vond het onjuist dat zijn vader zijn rechterhand op Efraïms hoofd had gelegd. Hij tilde de hand op om hem op Manasses hoofd te leggen. "Vader", zei hij, "u hebt uw rechterhand op het verkeerde hoofd! Deze hier is de oudste. Leg uw rechterhand toch op zijn hoofd."
Maar zijn vader weigerde. "Ik weet wat ik doe, mijn zoon", zei hij. "Manasse zal ook uitgroeien tot een groot volk, maar zijn jongere broer zal nog groter worden."
Zo zegende Jakob de jongens die dag met de woorden:

  "Moge het volk van Israël elkaar zegenen door te zeggen:
  'God make u als Efraïm en Manasse.'"

(Let erop dat hij Efraïm vóór Manasse noemt).

Gen. 48:21,22
BIJZONDER LAND VOOR JOZEF. Toen zei Israël tegen Jozef: "Ik ga spoedig sterven, maar God zal met je zijn en je terugbrengen in Kanaän, het land van je voorouders. En ik heb jou het land van Sichem toegedacht, in plaats van je broers, als deel van het land dat ik met het zwaard en de boog op de Amorieten heb veroverd."

Gen. 49:1,2
ISRAEL SPREEKT ZEGEN UIT. Toen riep Jakob al zijn zonen bij elkaar en zei: "Kom om mij heen staan, dan zal ik jullie vertellen wat met jullie zal gaan gebeuren.

  Luister naar mij, zonen van Jakob.
  Luister naar Israël, jullie vader.

Gen. 49:3,4
RUBEN DE ONSTABIELE.

  Ruben, jij bent mijn oudste zoon,
  het kind van mijn jeugdige kracht.
  Jij bent de eerste van allen in positie en eer.
  Maar jij bent net zo onrustig als de golven van de zee
  en je zult niet langer de eerste zijn.
  Ik heb je je plaats ontnomen,
  omdat je met één van mijn vrouwen hebt geslapen
  en mij op die manier hebt onteerd.

Gen. 49:5-7
SIMEON EN LEVI DE WRAAKZUCHTIGEN.

  Simeon en Levi zijn van hetzelfde slag.
  Het zijn gewelddadige en onrechtvaardige mannen.
  Blijf uit hun buurt. Moge ik nooit deel hebben aan hun slechte plannen.
  Want in hun woede doodden zij mannen en sneden runderen de pezen door,
  alleen voor hun plezier.
  Vervloekt zij hun woede, want die is hevig en wreed.
  Daarom zal ik hun nakomelingen door heel Israël verspreiden.

Gen. 49:8-12
JUDA DE HEERSER.

  Juda, je broers zullen jou prijzen.
  Je zult je vijanden vernietigen.
  Juda heeft zich als een leeuw neergelegd
  en wie zal hem durven opjagen?
  De heersersstaf zal Juda niet worden ontnomen tot Silo komt,
  aan wie alle mensen zullen gehoorzamen.
  Hij heeft zijn rijdier aan de wijnstok vastgebonden
  en zijn kleren in wijn gewassen.
  Zijn ogen zijn donkerder dan wijn
  en zijn tanden zijn witter dan melk.

Gen. 49:13
ZEBULON DE ZEEMAN.

  Zebulon zal aan de kusten wonen
  en een haven voor de schepen zijn.
  Zijn gebied zal aan Sidon grenzen.

Gen. 49:14,15
ISSASCHAR DE IJDELE.

  Issaschar is een sterk lastdier,
  dat ligt te rusten tussen de pakken op zijn rug.
  Toen hij zag hoe goed het land was en hoe mooi het er uitzag
  boog hij gewillig zijn schouder en diende zijn meester.

Gen. 49:16-18
DAN DE RECHTER.

  Mijn zoon Dan zal zijn mensen overheersen
  als elke andere stam in Israël.
  Hij zal een slang op de weg zijn,
  die het paard in de hiel bijt,
  zodat de berijder achterover valt.

  Ik wacht op Uw heil, o HERE.

Gen. 49:19
GAD DE GEPLAAGDE.

  Een woeste bende zal het op Gad voorzien hebben,
  maar uiteindelijk zal hij terugslaan en haar vernietigen!

Gen. 49:20
ASER DE BOER.

  Aser zal uitstekend voedsel produceren,
  waarvoor koningen zich niet zouden schamen.

Gen. 49:21
NAFTALI DE WELSPREKENDE.

  Naftali is een losgelaten hert
  en laat schone woorden horen.

Gen. 49:22-26
JOZEF DE GEZEGENDE.

  Jozef is een vruchtbare boom,
  die naast een bron staat.
  Zijn takken steken boven de muur uit.
  De boogschutters hebben hem zwaar verwond en verdrukt,
  maar hun wapens werden vernietigd door de Machtige van Jakob,
  de Herder, de Rots van Israël.
  Moge de God van je vaderen, de Almachtige,
  je zegenen met de zegeningen van de hemel hierboven
  en de aarde hier beneden;
  zegeningen van de borsten en de moederschoot,
  van het graan en de bloemen;
  zegeningen, die reiken tot de uiterste grenzen van de eeuwige heuvels.
  Dit zullen de zegeningen op het hoofd van Jozef zijn.
  Zo zal hij boven zijn broers uitsteken.

Gen. 49:27
BENJAMIN DE AGRESSOR.

  Benjamin is een levensgevaarlijke wolf.
  Hij vernietigt zijn vijanden in de ochtend
  en verdeelt de buit in de avond.

Gen. 49:28-32
AANWIJZINGEN VOOR BEGRAFENIS. Dit zijn de zegeningen, waarmee Israël zijn twaalf zonen zegende.
Toen zei hij tegen hen: "Ik ga binnenkort sterven. Jullie moeten mij begraven bij mijn voorouders in het land Kanaän in de grot van Machpéla, die tegenover Mamre ligt, het veld dat Abraham als begraafplaats van de Hethiet Efron kocht. Daar begroeven ze Abraham en zijn vrouw Sara, daar begroeven ze Isaäk en zijn vrouw Rebekka en daar begroef ik Lea. Het is de grot, die Abraham van de zonen van Heth kocht."

Gen. 49:33 (ca. 1859 v.C.)
ISRAEL (JAKOB) STERFT. Na deze profetieën aan zijn zonen te hebben doorgegeven, ging Jakob weer achterover liggen in bed, blies de laatste adem uit en stierf.

Gen. 50:1-3
ISRAEL GEBALSEMD. Jozef wierp zich op het lichaam van zijn vader, kuste hem en huilde. Daarna liet hij zijn artsen het lichaam balsemen. Deze balseming duurde 40 dagen, gevolgd door een nationale rouw van 70 dagen.

Gen. 50:4-9 - Bij de Jordaan
STOET NAAR BEGRAFENIS. Na die rouwtijd wendde Jozef zich tot de vertrouwelingen van Farao en vroeg hun namens hem met Farao te spreken. "Zeg zijne majesteit dat Jozefs vader Jozef heeft laten zweren dat hij zijn lichaam naar Kanaän zou brengen om het daar te begraven; u kunt hem verzekeren dat ik daarna onmiddellijk terugkom."
Farao stemde toe. "Ga uw vader maar begraven zoals u hebt beloofd", zei hij.
Zo vertrok Jozef en met hem een groot aantal Egyptische hoogwaardigheidsbekleders en de hele familie. Alleen de kleine kinderen en de schapen en runderen bleven in het land Gosen achter. Het was een grote groep rijtuigen en ruiters, die Jozef begeleidde.

Gen. 50:10-14 - Mamre (Hebron)
ROUW EN BEGRAFENIS. Toen de stoet bij Atad (Dorsvloer van Doornen) aan de overzijde van de Jordaan aankwam, hielden ze daar een indrukwekkende rouwplechtigheid. Zeven dagen lang rouwden allen om Jozefs vader. De plaatselijke bewoners, de Kanaänieten, gaven die plaats zelfs een andere naam! Voortaan heette hij Abel-Mizraïm (Egyptische rouwplechtigheid), want zij zeiden: "Dit is een plaats van zware rouw voor de Egyptenaren."
Zo voerden Israëls zonen zijn laatste wil uit en brachten zijn lichaam terug naar Kanaän. Zij begroeven hem in de grot van Machpéla, vlakbij Mamre. Daarna ging Jozef terug naar Egypte met zijn broers en allen, die hem hadden begeleid naar de begrafenis.

Gen. 50:15-21 - Egypte
JOZEF NEEMT ZORGEN WEG. Maar nu hun vader dood was, werden de broers bang. "Nu zal Jozef ons alles betaald zetten wat wij hem hebben aangedaan", meenden zij. Daarom stuurden zij hem de boodschap: "Voor hij stierf, zei vader ons dat wij jou moesten zeggen dat je ons moest vergeven wat wij je hebben aangedaan. Als dienaren van de God van je vader smeken wij je ons te vergeven." Toen Jozef dit hoorde, kromp hij ineen en huilde.
Zijn broers kwamen naar hem toe, vielen voor hem neer en zeiden: "Wij zijn je slaven."
Maar Jozef gaf als antwoord: "Jullie hoeven toch niet bang voor mij te zijn. Ben ik soms God dat ik jullie kan veroordelen en bestraffen? Ik geloof dat God jullie slechte bedoelingen heeft omgebogen tot iets goeds, want Hij heeft mij deze hoge positie gegeven, zodat ik de levens van vele mensen kon redden. Nee, wees maar niet bang. Ik zal voor jullie en jullie gezinnen zorgen." Zo stelde hij zijn broers gerust en gaf hun weer moed.

Gen. 50:22,23
JOZEFS ACHTERKLEINKINDEREN. Jozef en zijn broers bleven in Egypte wonen. Jozef was 110 jaar oud toen hij stierf. Hij leefde lang genoeg om de kinderen en kleinkinderen van zijn zoon Efraïm en de kinderen van Manasses zoon Machir geboren te zien worden. Zij speelden aan zijn voeten.

Gen. 50:24
JOZEF ORGANISEERT TERUGKEER. "Ik zal spoedig sterven", zei Jozef tegen zijn broers, "maar God zal zeker komen en jullie uit het land Egypte terugbrengen naar het land dat Hij heeft beloofd aan de nakomelingen van Abraham, Isaäk en Jakob."

Gen. 50:25,26 (ca. 1805 v.C.)
JOZEF STERFT. Toen liet Jozef zijn broers zweren dat zij zijn lichaam met zich zouden meenemen bij de terugkeer naar Kanaän. Zo stierf Jozef op de leeftijd van 110 jaar. Zij balsemden zijn lichaam en legden het in een kist in Egypte.

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- januari



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen