22 augustus


Jeremia's profetieën tijdens het beleg

De aandacht wordt nu weer op Jeruzalem gevestigd. Nebukadnezars leger bevindt zich juist buiten de stadsmuren en Zedekia realiseert zich dat het tijd is om God te raadplegen. Het antwoord van Jeremia is: geef je over of maak je klaar om vernietigd te worden.

Jer. 21:1,2
ZEDEKIA SMEEKT OM HULP. De HERE sprak tegen Jeremia toen koning Zedekia Pashur, de zoon van Malkia, en de priester Zefanja, de zoon van Maäseja, naar Jeremia stuurde en smeekte: "Vraag de HERE ons te helpen, want koning Nebukadnezar van Babel voert oorlog tegen ons! Misschien wil de HERE ons genadig zijn en een machtig wonder doen, zoals Hij vroeger deed, zodat Nebukadnezar zijn troepen moet terugtrekken."

Jer. 21:3-7
HONGERSNOOD, PLAAG EN ZWAARD. Jeremia antwoordde: "Ga terug naar koning Zedekia en zeg hem dat de HERE God van Israël zegt: Al uw wapens zal Ik tegen u gebruiken in de strijd tegen de koning van Babel en de Chaldeeën, die u belegeren. Ik zal de vijand massaal tot in het hart van deze stad laten doordringen. Ik zal persoonlijk tegen u vechten en mijn vurige toorn op u koelen. Ik zal een vreselijke plaag over deze stad laten komen, waardoor mens en dier zullen sterven. En uiteindelijk zal Ik koning Zedekia, zijn hofhouding en alle in de stad overgebleven inwoners overgeven aan koning Nebukadnezar van Babel. Hij zal hen zonder genade afslachten.

Jer. 21:8-10
OVERGAVE IS EEN OPTIE. Vertel deze mensen dat de HERE zegt: Maak nu uw keus tussen leven en dood! Blijf hier in Jeruzalem en sterf (afgeslacht door uw vijanden, gedood door honger en ziekte) of ga naar buiten, geef u over aan de Chaldeeën en blijf in leven. Want Ik heb Mij tegen deze stad gekeerd; Ik zal haar vijand en niet haar vriend zijn, zegt de HERE. De koning van Babel zal de stad innemen en haar volledig in de as leggen."

Jer. 21:11-14
RECHTSCHAPENHEID BELANGRIJKST. Wat het koningshuis van Juda betreft, moest Jeremia van de HERE het volgende zeggen: "Geslacht van David, luister naar wat de HERE u te zeggen heeft:

  Ik sta klaar om u te veroordelen
  voor al het kwaad dat u hebt gedaan.
  Wees rechtvaardig voor degenen die u berecht!
  En snel, voordat mijn brandende toorn op u neerflitst
  als een vuur dat geen mens kan doven.
  Ik zal vechten tegen de stad Jeruzalem,
  die daar hoog en droog in het dal ligt

  en nu nog bralt: 'Wij zijn veilig,
  niemand kan ons hier wat doen!'
  Maar Ik zal u straffen om uw zonden",
          zegt de HERE.

  "Ik zal een vuur aansteken in de bossen,
  dat de hele omgeving zal verbranden."

Jer. 22:1-9
OORDEEL OVER SLECHTE KONINGEN. Toen zei de HERE tegen mij: "Ga naar de koning van Juda en zeg hem: Luister naar deze boodschap van de HERE, koning van Juda, die op Davids troon zit, en laten uw dienaren en uw volk ook goed luisteren. De HERE zegt: Wees rechtvaardig. Doe wat goed is! Help hen die door wreedheid onderdrukt worden en beroofd zijn. Bescherm de rechten van vreemdelingen, wezen en weduwen en vermoord niet langer onschuldige mensen! Als u zich aan dit alles houdt, zal Ik dit land redden en opnieuw zorgen dat koningen van Davids nageslacht op de troon zullen zitten. Dan zal er weer voorspoed zijn voor iedereen. Maar als u geen aandacht schenkt aan deze waarschuwing, zullen van dit paleis alleen puinhopen overblijven. Dat zweer Ik bij mijn eigen naam, zegt de HERE.
Want dit zegt de HERE over het paleis:

  Ik houd van u als van het vruchtbare Gilead
  en de groene bossen van de Libanon;
  maar Ik zal u in een woestijn veranderen
  en u verlaten en onbewoond achterlaten.
  Ik zal verwoesters op u afsturen,
  ieder met zijn eigen wapens.
  Zij zullen uw prachtige ceders omhakken
  en op het vuur gooien.

Mensen uit verschillende landen zullen de ruïnes van deze stad passeren en tegen elkaar zeggen: Waarom heeft de HERE dit gedaan? Waarom heeft Hij zo'n grootse stad verwoest? Het antwoord luidt dan: Omdat de mensen die hier woonden de HERE, hun God, ontrouw werden en Zijn verbond met hen verbraken. Zij aanbaden afgoden.

Zedekia kiest ervoor om zich niet over te geven en het beleg gaat door. Bijna alle andere versterkte steden in Juda zijn al ingenomen wanneer God Jeremia naar Zedekia stuurt met een boodschap over Zedekia's persoonlijke toekomst. Hoewel hem verteld wordt dat hij een natuurlijke dood in Babylon zal sterven, wordt hem op dit moment de wetenschap bespaard dat dit hem zijn ogen zal kosten.

Jer. 34:1-3
ZEDEKIA ZAL GEVANGENGENOMEN WORDEN. Dit is de boodschap die Jeremia van de HERE kreeg op het moment dat koning Nebukadnezar van Babel en alle legers van de koninkrijken die hij regeerde, in de strijd verwikkeld waren tegen Jeruzalem en de steden van Juda: "Ga naar koning Zedekia van Juda. Vertel hem dat de HERE zegt: Ik sta op het punt deze stad aan de koning van Babel te geven en hij zal haar verbranden. U kunt niet ontsnappen, want men zal u gevangen nemen en voor de koning van Babel leiden. Met uw eigen ogen zult u de koning van Babel zien en hij zal u veroordelen en als balling naar Babel sturen.

Jer. 34:6,7
ZEDEKIA ZAL NIET GEDOOD WORDEN. Maar luister nu, koning Zedekia van Juda: God zegt dat u niet in de strijd zult worden gedood. Te midden van uw eigen volk zult u een rustige dood sterven en het zal ter nagedachtenis aan u reukwerk verbranden, net zoals het voor uw vaders deed. Het zal om u huilen en zeggen: 'Ach, onze koning is dood!' Dit beloof Ik u, zegt de HERE."

Jer. 34:4,5
JEREMIA LICHT ZEDEKIA IN. Jeremia gaf deze boodschap aan koning Zedekia door. Op dat moment belegerde het Babylonische leger Jeruzalem, Lachis en Azéka, de enige versterkte steden van Juda, die nog niet waren gevallen.

Zedekia vindt geen troost in deze woorden. Hij wordt zelfs zó boos dat hij Jeremia huisarrest oplegt. Tijdens deze opsluiting in het koninklijke paleis (en tijdens deze opsluiting van Jeruzalem door het beleg) doet Jeremia enorme moeite om het volk van Jeruzalem gerust te stellen met de boodschap dat zowel Jeruzalem als de rest van Israël hersteld zal worden na de val van de stad en en nadat een gepaste tijd van nationaal berouw in acht is genomen. Jeremia begint met het gebruik van de illustratie van een veld dat hij heeft gekocht. Wat hij hiermee wil zeggen is dat er een tijd zal komen waarin alles weer normaal zal zijn en het leven weer zijn gewone gangetje zal gaan. Om er geen misverstanden over te laten bestaan, openbaart God het goede nieuws via Jeremia niet één, maar twee keer.

Jer. 32:1-5 (587 v.C.)
JEREMIA'S OPSLUITING. De volgende boodschap kreeg Jeremia van de HERE in het tiende regeringsjaar van koning Zedekia van Juda. Dit jaar was tevens het achttiende regeringsjaar van koning Nebukadnezar. Op dat moment zat Jeremia gevangen in het gebouw van de paleiswachten, een bijgebouw van het paleis, terwijl de stad werd belegerd door het Babylonische leger.
Koning Zedekia had hem laten opsluiten, omdat hij bleef profeteren dat de stad door de koning van Babel zou worden ingenomen en dat koning Zedekia als gevangene voor de koning van Babel zou moeten verschijnen om berecht en veroordeeld te worden. "Hij zal u naar Babel laten brengen en u daar opsluiten tot de HERE Zich om u zal bekommeren. Waarom ziet u het onvermijdelijke niet onder ogen? U ontkomt er niet aan! Geef u toch over!" had Jeremia hem keer op keer aangeraden.

Jer. 32:6-12
JEREMIA VERTELT OVER AANKOOP. Toen kreeg Jeremia deze boodschap van de HERE: "Uw neef Hanameël, de zoon van Sallum, zal binnenkort hier komen om te vragen of u zijn grond in Anathoth wilt kopen. Volgens de wet hebt u het eerste kooprecht, voordat hij het iemand anders te koop aanbiedt."
Hanameël kwam zoals de HERE had voorzegd en bezocht mij in de gevangenis. "Koop mijn stuk land in Anathoth, in het land van Benjamin", zei hij, "want de wet geeft u het eerste recht om te kopen."
Toen wist ik zeker dat de boodschap die ik had gehoord, van de HERE afkomstig was. Dus kocht ik het stuk land en betaalde Hanameël er 187 gram zilver voor. Ik tekende en verzegelde het koopcontract in het bijzijn van getuigen, woog het zilver af en betaalde hem. Toen nam ik het verzegelde koopcontract, waarin de koopvoorwaarden stonden en ook de onverzegelde kopie ervan en voor de ogen van Hanameël, de getuigen die het contract hadden ondertekend en de cipiers gaf ik de papieren aan Baruch, de zoon van Neria, de zoon van Machseja.

Jer. 32:13-15
HET LEVEN GAAT VERDER. Ik zei tegen hem, waar iedereen bij was: "De HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: Neem dit verzegelde koopcontract en de onverzegelde kopie mee en doe ze in een stenen pot, zodat ze lang bewaard blijven. Want de HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: In de toekomst zullen deze papieren waardevol worden. Op een goede dag zullen mensen weer eigendommen beheren in dit land en hier weer huizen, wijngaarden en stukken land kopen en verkopen."

Jer. 32:16-25
JEREMIA PRIJST GOD. Nadat ik de papieren aan Baruch had gegeven, bad ik:

"Oppermachtige HERE! U hebt met Uw grote kracht de hemelen en de aarde gemaakt, niets is voor U onmogelijk! U bent liefdevol en vriendelijk tegenover duizenden, maar rekent de zonden van de vaders aan de kinderen toe. U bent de grote en machtige God, de HERE van de hemelse legers. U bezit alle wijsheid en doet grote en machtige wonderen. Uw ogen zien het doen en laten van alle mensen en U beloont ieder naar zijn daden en wijze van leven. U hebt ongelooflijke dingen gedaan in het land Egypte. Dingen die men zich nu nog herinnert. U bent voortgegaan met het doen van grote wonderen, niet alleen in Israël, maar overal ter wereld. U hebt Uw naam groot gemaakt tot op de dag van vandaag. U bracht Israël uit Egypte met machtige wonderen, grote kracht en verschrikkingen. U gaf de Israëlieten dit land dat U lang geleden aan hun voorouders beloofde: Een prachtig land, dat overvloeit van melk en honing. Onze voorouders veroverden het, zodat zij hier konden wonen. Maar zij weigerden U te gehoorzamen en Uw wetten na te leven; zij hebben vrijwel nooit geluisterd naar wat U zei. Daarom hebt U al deze ellende over hen laten komen.
Kijk hoe de belegeringswallen tegen de stadsmuren zijn opgebouwd! De Babyloniërs zullen de stad veroveren met het zwaard, geholpen door honger en ziekten. Alles is gebeurd, zoals U hebt gezegd; zoals U bepaalde dat het moest gaan! En toch zegt U dat ik dit stuk land moet kopen (het met goed geld moet betalen in bijzijn van deze getuigen) ook al zal Jeruzalem in handen van de vijand vallen."

Jer. 32:26-35
AANKLACHT TEGEN JERUZALEM. Toen zei de HERE tegen Jeremia: "Ik ben de HERE, de God van alle mensen; is iets onmogelijk voor Mij? Ik zal deze stad aan de Babyloniërs en aan koning Nebukadnezar van Babel overgeven; hij zal haar veroveren. De Babyloniërs die nu nog buiten de muren staan, zullen de stad binnenkomen, haar in brand steken en de huizen verwoesten. De huizen, waar op de daken reukoffers aan Baäl en drankoffers aan andere afgoden werden gebracht. Dát was de reden voor het ontbranden van mijn toorn!
Want Israël en Juda hebben sinds hun vroegste dagen alleen maar gezondigd; zij hebben Mij diep beledigd met hun slechte daden. Vanaf de tijd dat deze stad werd gebouwd tot nu toe heeft zij niets anders gedaan dan mijn toorn opwekken; daarom ben Ik vastbesloten haar voor mijn ogen weg te vagen. De zonden van Juda en Israël (de zonden van het volk, hun koningen, leiders, priesters en profeten) Ik heb er genoeg van. Zij hebben Mij de rug toegekeerd en geweigerd zich om te draaien; voortdurend leerde Ik hun het verschil tussen goed en kwaad, maar zij wilden niet luisteren of gehoorzamen. Zij hebben zelfs mijn eigen tempel verontreinigd door daar hun vreselijke afgoden te aanbidden. Zij hebben altaren voor Baäl gebouwd in het Ben-Hinnomdal. Daar hebben zij zelfs hun kinderen verbrand als offers aan Moloch; iets wat Ik nooit heb bevolen, wat Ik Mij zelfs niet kan voorstellen. Wat een gruwelijk kwaad! En wat heeft Juda daardoor enorm gezondigd!

Jer. 32:36-41
BELOFTE VAN HERSTEL. Daarom zegt de HERE, de God van Israël, van deze stad dat zij door oorlog, honger en ziekten in handen van de koning van Babel zal vallen. Maar toch zal Ik mijn volk uiteindelijk terugbrengen vanuit alle landen, waarover Ik het in mijn vreselijke toorn heb verspreid. Ik zal het terugbrengen naar deze stad en in veiligheid en vrede laten leven. Zij zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn. En Ik zal hun één hart en één wil geven, zodat zij Mij voor altijd vereren, voor hun eigen bestwil en voor dat van hun nakomelingen. Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten, waarin Ik beloof dat Ik hen nooit meer in de steek zal laten en altijd het goede voor hen zal doen. In hun hart zal Ik het verlangen leggen Mij te blijven aanbidden en zij zullen Mij nooit verlaten. Met vreugde zal Ik het goede voor hen doen en Ik zal hen opnieuw in dit land planten, met grote blijdschap.

Jer. 32:42-44
ZAKEN ZULLEN GOED GAAN. Net zoals Ik al deze ellende over hen heb laten komen, zo zal Ik nu al het goede doen wat Ik heb beloofd. Stukken land zullen weer worden verhandeld in dit land, dat nu verwoest is door de Babyloniërs en waaruit zowel mens als dier zijn verdwenen. Ja, velden zullen weer voor geld worden gekocht en verkocht: Koopcontracten zullen weer worden ondertekend en verzegeld en door getuigen bekrachtigd; in het land van Benjamin en hier in de omgeving van Jeruzalem, in de steden van Juda en in het heuvelland, in de Filistijnse laagvlakte en ook in de Negev, want op een goede dag zal Ik hun weer welvaart geven."

Jer. 33:1-5
TWEEDE WAARSCHUWING. Jeremia zat nog steeds gevangen, toen de HERE hem deze tweede boodschap stuurde: "De HERE, de schepper van hemel en aarde (HERE is Zijn naam) zegt: Vraag Mij en Ik zal u enkele geheimen vertellen over wat hier gaat gebeuren. Want ook al hebt u het paleis van de koning en huizen in de stad gesloopt voor materiaal om de muren te versterken tegen de aanvallen van de vijand, toch zullen de Babyloniërs binnenkomen. Alle huizen van deze stad zullen gevuld zijn met de lijken van de mannen, van wie ik besloten heb hen in mijn vreselijke toorn te vernietigen. Ik heb deze stad verstoten om haar goddeloosheid en zal geen medelijden tonen als zij om hulp schreeuwt.

Jer. 33:6-9
TWEEDE BELOFTE. Maar toch komt er een tijd dat Ik Jeruzalems beschadigingen zal herstellen en haar weer welvaart en vrede zal geven. Ik zal de steden van Juda en Israël weer opbouwen, de mensen weer terugbrengen en hun bezittingen herstellen. Ik zal hen reinigen van alles wat zij tegen Mij hebben misdaan en al hun zonden vergeven. Dan zal deze stad Mij de eer geven. Zij zal Mij vreugde geven en lofprijzing die alle volken op aarde kunnen horen! De volken van de wereld zullen het goede zien dat Ik voor mijn volk doe en zij zullen beven van angst en verbazing!

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- augustus



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen