9 april


1 Kron. 16:37-42 - Jeruzalem
REGELMATIGE DIENST INGEVOERD. David zorgde ervoor dat Asaf en zijn mede-Levieten regelmatig dienst deden in de tent om daar de dagelijkse werkzaamheden te verrichten. Tot deze groep behoorden Obed-Edom, de zoon van Jeduthun, Hosa en nog 68 van hun familieleden. Zij waren de poortwachters. Ondertussen bleef de oude tabernakel van de HERE op de heuvel van Gibeon gewoon dienstdoen.
David liet Zadok en zijn mede-priesters daar de HERE dienen. Elke morgen en avond brachten zij de HERE brandoffers op het daarvoor bestemde altaar, precies zoals de HERE het Israël had bevolen. David wees bovendien Heman, Jeduthun en enkele anderen met name aan om de HERE te loven voor Zijn eeuwigdurende liefde en genade. Zij gebruikten hun trompetten en cymbalen om de zangers te begeleiden bij hun lofprijzingen voor God. De zonen van Jeduthun werden benoemd tot poortwachters.

2 Sam. 6:19b-23, 1 Kron. 16:43
MICHAL MINACHT DAVID. Toen de hele plechtigheid achter de rug was en iedereen naar huis was gegaan ging ook David naar huis om zijn gezin te zegenen. Maar Michal kwam hem tegemoet en zei met verachting in haar stem: "Wat heeft de koning van Israël zich vandaag weer prachtig gedragen! Als een losbandige ging hij halfnaakt over straat en liet zich bekijken door de meisjes langs de weg!"
Maar David was het niet met haar eens. "Ik danste voor de HERE", zei hij, "Die aan mij de voorkeur gaf boven jouw vader en zijn familie en mij aanstelde als leider van Zijn volk Israël! Daarom ben ik ook niet bang mijn vreugde in de HERE te laten zien. Ja, in de toekomst zal ik me nog meer moeten verlagen en vernederen, maar dan nog zullen de meisjes over wie je het had, net zo tegen mij opkijken!"
Om haar minachtende houding bleef Michal haar hele verdere leven kinderloos.

2 Sam. 8:15-18, 1 Kron. 18:14-17
DAVIDS FUNCTIONARISSEN. David regeerde Israël op een rechtvaardige manier en was tegenover iedereen eerlijk. De bevelhebber van zijn leger was Joab, de zoon van Zeruja, en zijn kanselier was Josafat, de zoon van Ahilud. Zadok, de zoon van Ahitub, en Achimélech, de zoon van Abjathar, waren de hogepriesters en Sereja was de secretaris van de koning. Benaja, de zoon van Jojada, stond aan het hoofd van Davids lijfwacht en Davids zonen waren zijn adviseurs.

2 Sam. 9:1-13
JONATHANS ZOON GEEERD. Na enige tijd vroeg David zich af of nog familieleden van Saul in leven waren, want hij wilde hen goed behandelen, zoals hij Jonathan had beloofd.
Hij hoorde toen van een zekere Ziba, die vroeger één van Sauls dienaars was geweest en liet hem bij zich komen. "Bent u Ziba?" vroeg de koning.
"Ja koning", antwoordde de man.
Daarop vroeg de koning hem: "Is er nog familie van Saul in leven? Als dat zo is, wil ik terwille van God goed voor hen zijn."
"Ja", luidde Ziba's antwoord, "er leeft nog een zoon van Jonathan, die aan beide voeten verlamd is."
"Waar kan ik hem vinden?" wilde de koning weten.
"In Lodebar", vertelde Ziba hem. "In het huis van Machir, de zoon van Amniël."
Koning David ontbood daarop Mefiboseth, de zoon van Jonathan, de kleinzoon van Saul.
Mefiboseth verscheen trillend van angst voor de koning en boog zich heel diep voor hem neer.
Maar David zei: "Wees maar niet bang! Ik heb u gevraagd hier te komen, omdat ik iets goeds voor u wil doen wegens mijn eed aan uw vader Jonathan. Ik zal al het land dat van uw grootvader Saul was, aan u teruggeven en u kunt hier in het paleis wonen!"
Opnieuw boog Mefiboseth zich voor de koning neer. "Waarom is de koning vriendelijk voor zo'n dode hond als ik?" riep hij uit.
De koning riep Sauls dienaar Ziba erbij. "Ik heb de kleinzoon van uw meester alles teruggegeven wat aan Saul en zijn familie toebehoorde", zei hij. "U en uw zonen en knechten moeten dat land bewerken, zodat het zijn familie van voedsel voorziet; maar hij zelf zal hier bij mij blijven wonen."
Ziba, die vijftien zonen en twintig knechten had, antwoordde: "Heer, ik zal doen wat u mij hebt bevolen." Vanaf dat moment zat Mefiboseth regelmatig met koning David aan tafel alsof hij één van zijn eigen zonen was.
Mefiboseth had een jonge zoon, die Micha heette. Het hele huishouden van Ziba kwam in dienst van Mefiboseth, maar hijzelf (hij was verlamd aan beide voeten) verhuisde naar Jeruzalem en nam zijn intrek in het paleis.

2 Sam. 7:1-3, 1 Kron. 17:1,2
PLAN OM TEMPEL TE BOUWEN. Na enige tijd in zijn nieuwe paleis te hebben gewoond, zei David tegen de profeet Nathan: "Luister! Ik woon hier nu wel in een met cederhout betimmerd huis, maar de ark van het verbond van God staat buiten in een tent!"
Nathan antwoordde: "Doe maar wat u van plan bent, want de HERE is met u, bij alles wat u doet."

2 Sam. 7:4-17, 1 Kron. 17:3-15
GODS ANTWOORD VIA NATHAN. Maar die nacht zei de HERE tegen Nathan:

"Vertel mijn dienaar David dat hij het niet moet doen! Ik heb namelijk nooit in een tempel gewoond. Mijn huis is een tent geweest sinds de tijd dat Ik Israël uit Egypte haalde. Ik heb daarover ook nooit geklaagd tegen de leiders van Israël, de herders van mijn volk. Heb Ik hun ooit gevraagd waarom zij geen mooie cederhouten tempel voor Mij hadden gebouwd?
Breng deze boodschap van de HERE van de hemelse legers over aan David: 'Ik heb u tot leider van mijn volk Israël gekozen en u daarvoor weggehaald bij de schapen die u hoedde. Ik heb u terzijde gestaan waar u ook ging en Ik heb uw vijanden verslagen. En Ik zal uw naam nog groter maken, zodat u één van de bekendste mannen ter wereld wordt! Ik heb een vaderland uitgekozen voor mijn onderdanen, dat zij nooit hoeven te verlaten. Het zal hun eigen land zijn, waarin de heidense volken hen niet meer zullen lastigvallen, zoals in de tijd toen de richters mijn volk regeerden. Er zullen geen vijanden meer tegen u optrekken en Ik zal u een rijk nageslacht geven!
Want wanneer u sterft, zal Ik één van uw eigen zonen op uw troon zetten en Ik zal zijn koninkrijk sterk maken. Hij is degene die een tempel voor Mij zal bouwen. Het zal een huis zijn, waaraan Ik mijn naam verbind. En zijn koninkrijk zal Ik tot in eeuwigheid laten voortduren. Ik zal zijn vader zijn en hij zal mijn zoon zijn. Als hij zondigt, zal Ik andere volken gebruiken om hem te straffen, maar Ik zal mijn liefde en vriendschap niet van hem terugtrekken zoals Ik dat bij uw voorganger Saul deed. Uw familie zal voor eeuwig dit koninkrijk regeren. Uw troon zal niet wankelen."

Nathan zocht David op en vertelde hem wat de HERE had gezegd.

2 Sam. 7:18-29, 1 Kron. 17:16-27
DAVIDS DANKZEGGING. Toen ging David de tent binnen, knielde voor de ogen van de HERE neer en bad:

"O HERE God, waarom hebt U Uw zegeningen uitgestrooid over mij en mijn nageslacht? En nu U mij dat allemaal hebt gegeven, zegt U ook nog dat U mijn geslacht voor altijd wilt laten regeren!
Wat kan ik verder nog zeggen? HERE God, U kent mij, Uw dienaar, immers door en door. U doet al deze dingen omdat U het hebt beloofd en omdat U ze ook wilt doen!
O HERE God, wat bent U groot! Wij hebben nooit gehoord over een andere God zoals U. En er is ook geen andere God buiten U, die ons dit alles hebt bekend gemaakt. Welk ander volk op aarde heeft zulke zegeningen ontvangen als Uw volk Israël? Want U hebt Uw uitverkoren volk gered om Uw naam eer te geven. U hebt grote wonderen gedaan en Egypte en haar goden verslagen. U koos Israël voor altijd als Uw volk en U werd onze God.
HERE God, doe dan wat U beloofde aan mij en mijn nageslacht. Ik bid dat U voor eeuwig zult worden geëerd omdat U de God van Israël bent en mijn nageslacht voor U bewaard zal blijven.
Want U hebt mij geopenbaard, o HERE van de hemelse legers, God van Israël, dat ik de eerste ben van een gezegend nageslacht; daarom ben ik zo vrijmoedig geweest dit gebed uit te spreken. Want U bent werkelijk God en Uw woorden zijn waarheid. U hebt mij deze goede dingen beloofd; doe daarom wat U mij hebt toegezegd! Zegen mijn familie voor eeuwig! Moge ons nageslacht altijd voor Uw ogen blijven voortbestaan; want U, HERE God, hebt het beloofd."

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- april



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen