22 januari


STICHTING VAN EEN NATIE

(ca. 1525-1400 voor Christus)


Mozes treedt naar voren als leider

Met de dood van Jozef komt er een einde aan het boek Genesis, en blijkbaar verstrijken er zo'n 400 jaar voordat een nieuw Bijbels verslag wordt geschreven dat zich concentreert op de nakomelingen van Israël in Egypte. In de jaren die Genesis bestreek was Abraham de meest prominente man van God. Hij was de vader van de natie die Gods gekozen volk zou worden. Hij geloofde in en vertrouwde op de beloften van God. Daarom is hij een voorbeeld voor het geloof in alle tijdperken. Aan het begin van het boek Exodus treedt uit Gods volk een nieuw geestelijk leider naar voren. Op latere leeftijd zal Mozes een degelijk onderwezen en opgeleid man zijn, met een koninklijke opvoeding. Hij zal schrijver, wetgever, bouwer en legerleider zijn. Maar het belangrijkste is dat hij, net als Abraham, een man zal zijn met een sterk geloof in God en een middelaar tussen God en zijn volk.
Het verhaal over de klim van Mozes naar een leidinggevende positie over de Israëlieten is een fascinerend verhaal, waarin gezien kan worden hoe de voorzienige hand van God Mozes verheft van zijn lage afkomst als Hebreeër naar een ereplaats in het huishouden van Farao zelf. Daarna, tijdens een ballingschap in het land van Midian, even ten oosten van het Sinaï schiereiland en aan de andere kant van de Golf van Akaba, trouwt Mozes met een vrouw genaamd Zippora. We kennen Zippora's vader onder de namen Jethro en Reüel.
In Midian wordt Mozes door God opgeroepen om het Hebreeuwse volk uit de onderdrukkende gevangenschap te leiden, waar het zich sinds de dagen van Jozef in heeft bevonden. Het is duidelijk dat Mozes aarzelt om de verantwoordelijkheid van dit leiderschap op zich te nemen. Daarom toont God hem de kracht die Hij hem zal geven voor de missie die God hem heeft opgedragen. God ontmoet Mozes bij de berg Horeb, ook bekend als de berg Sinaï, waarop later één van de belangrijkste gebeurtenissen uit de geschiedenis van de Hebreeuwse natie zal plaatsvinden.
Exodus begint nu waar Genesis ophield, namelijk met een laatste opsomming van de zonen van Israël die naar Egypte emigreerden.

Ex. 1:1-7 - Gosen
NAKOMELINGEN VERMENIGVULDIGEN ZICH. Dit zijn de zonen van Jakob en hun gezinnen, die met hem meegingen naar Egypte: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Zebulon, Benjamin, Dan, Naftali, Gad en Aser. Zo gingen in totaal 70 mensen met hem mee (Jozef was al in Egypte).
Na verloop van tijd stierven Jozef en zijn broers en zo kwam er een einde aan hun generatie. Hun afstammelingen waren echter erg vruchtbaar en hun aantal nam snel toe. Uit die kleine groep van 70 mensen groeide een flink volk, dat het hele land Gosen bevolkte.

Ex. 1:8-14
ISRAELIETEN ONDERDRUKT DOOR KONING. Toen kreeg Egypte een nieuwe koning. De naam van Jozef zei hem niets. Hij voelde dan ook geen enkele verplichting tegenover de inwoners van Gosen. Hij zei tegen zijn eigen volk: "Die Israëlieten zijn gevaarlijk. Dat volk vermeerdert zich zo snel dat het, als er ooit oorlog komt, vast en zeker de kant van onze vijanden zal kiezen en het land zal verlaten. Wij moeten zorgen dat het zover niet komt."
Daarom zetten zij de Israëlieten in bij de bouw van de voorraadsteden Pithom en Raämses. De opzichters waren echte tirannen, die het werk zo zwaar mogelijk maakten. Maar hoe zwaarder het werk en de onderdrukking werden, des te sneller groeide het volk! De Egyptenaren zagen dat met lede ogen aan en verzwaarden de druk. Het werd echte slavenarbeid op het land en bij de produktie van lemen stenen. Mishandeling was aan de orde van de dag.

Ex. 1:15-22
POGING OM JONGENS TE DODEN. Maar dat was nog niet genoeg. Farao, de koning van Egypte, droeg de vroedvrouwen van de Hebreeuwse vrouwen, Sifra en Pua, op alle pasgeboren jongens te doden en alleen de meisjes in leven te laten. Maar Sifra en Pua waren godvrezende vrouwen en weigerden de koning te gehoorzamen. Zij lieten alle babies leven. De koning liet hen bij zich komen en riep hen ter verantwoording: "Waarom hebben jullie mijn bevelen niet uitgevoerd en toch de pasgeboren jongens in leven gelaten?"
"Koning", antwoordden zij, "die Hebreeuwse vrouwen hebben zulke snelle bevallingen dat wij het niet kunnen bijhouden. Ze doen er niet zo lang over als de Egyptische vrouwen!"
God zegende deze vroedvrouwen. Het volk Israël bleef groeien en werd steeds talrijker. Omdat de vroedvrouwen goed hadden gehandeld in de ogen van de HERE, gaf Hij hun zelf ook kinderen.
Toen gaf Farao zijn hele volk opdracht alle pasgeboren Hebreeuwse jongetjes in de Nijl te gooien. Alleen de kleine meisjes mochten blijven leven.

Ex. 2:1-4 (ca. 1526 v.C.)
MOZES GEBOREN EN VERBORGEN. In die tijd trouwden een man en een vrouw uit de stam van Levi en stichtten een gezin. Zij kregen een zoon. Zijn moeder zag dat het een mooie baby was en daarom verborg zij hem drie maanden lang in haar huis. Op een gegeven moment was het niet langer mogelijk het kind verborgen te houden. Zij maakte toen een klein bootje van biezen, bestreek het met pek, legde de baby erin en zette het bootje in de rietkraag langs de rivier. Het zusje van de baby bleef van een afstand kijken wat er met het kind gebeurde.

Ex. 2:5-10
FARAO'S DOCHTER VINDT MOZES. Zo zag zij hoe de dochter van Farao zich in de rivier kwam baden. Deze liep met haar dienaressen langs de waterkant en kreeg het kleine bootje in het oog. Een dienares haalde het naar de kant en toen de prinses het deksel opende, lag daar een baby! Hij huilde. Dat geluid sneed haar door het hart. "Dit moet een Hebreeuws kind zijn", meende zij.
Toen stapte het zusje van de baby er op af en zei tegen de prinses: "Zal ik een Hebreeuwse vrouw zoeken die het kind voor u verzorgt en het de borst kan geven?"
"Ja, doe dat maar", antwoordde de prinses. Het meisje rende naar huis om haar moeder te gaan halen! Neem dit kind mee naar huis en verzorg het voor mij", droeg de prinses de moeder van de baby op. "Ik zal u er goed voor betalen." De moeder nam het kind in haar armen mee naar huis en verzorgde het. Toen de jongen wat ouder was, bracht zijn moeder hem naar de prinses, die hem aannam als haar zoon. Zij noemde hem Mozes (Uitgetrokken) omdat zij hem uit het water had gehaald.

Ex. 2:11-15a
MOZES DOODT EEN EGYPTENAAR. Jaren later, toen Mozes een man was geworden, kreeg hij aandacht voor de erbarmelijke omstandigheden waaronder zijn volk moest leven. Op een dag was hij er getuige van dat een Egyptenaar een Hebreeër een pak slaag gaf. Hij overtuigde zich eerst ervan dat er niemand in de buurt was, sloeg toen de Egyptenaar dood en begroef het lijk onder het zand. Een dag later kwam Mozes weer bij zijn Hebreeuwse broeders en zag twee mannen met elkaar vechten. "Waarom sla je je eigen broeder?" vroeg hij de man die de aanleiding had gegeven.
"Waar bemoei je je mee", zei de man verachtelijk. "Jij denkt zeker dat je onze leider en rechter bent! Wil je me soms doodslaan net zoals gisteren die Egyptenaar?" Toen Mozes merkte dat zijn daad bekend was geworden, sloeg de angst hem om het hart. En terecht, want toen Farao ervan hoorde, gaf hij bevel Mozes te arresteren en terecht te stellen. Maar Mozes vluchtte naar het land Midian.

Ex. 2:15b-20 (ca. 1486 v.C.)
MOZES VLUCHT NAAR MIDIAN. Toen hij daar was aangekomen en naast een bron zat uit te rusten, kwamen zeven meisjes, dochters van de priester van Midian, naar de bron om water te putten en de troggen voor hun vaders schaapskudde bij te vullen. Maar andere schaapherders joegen de meisjes bij de bron weg. Mozes kwam hen echter te hulp en zorgde dat de kudde water kreeg.
Toen de meisjes terugkwamen bij hun vader Jethro , zei deze: "Wat hebben jullie de kudde snel gedrenkt vandaag!"
"Een Egyptenaar beschermde ons tegen de andere herders", zeiden de meisjes, "hij haalde water voor ons en drenkte de kudde."
"Waar is die man dan nu?" vroeg hun vader. "Hebben jullie hem daar gewoon laten staan? Nodig hem uit voor het eten."

Ex. 2:21,22
MOZES TROUWT MET ZIPPORA. Mozes besloot de uitnodiging van Jethro om bij hen te blijven wonen, aan te nemen en Jethro gaf hem zijn dochter Zippora als vrouw. Zippora raakte in verwachting en kreeg een zoon, die zij Gersom (Vreemdeling) noemden. Want Mozes zei: "Ik ben een vreemdeling in een vreemd land."

Ex. 2:23-25
GOD BEREIDT BEVRIJDING VOOR. Enkele jaren later stierf de koning van Egypte. De Israëlieten hadden het nog steeds zwaar te verduren onder het slavenjuk en hun geklaag steeg op naar God. God hoorde hen in de hemel en dacht aan Zijn belofte aan Abraham, Isaäk en Jakob (dat Hij hun nakomelingen naar het land Kanaän zou terugbrengen). Hij keek op hen neer en wist dat het tijd was geworden om hen te redden.

Ex. 3:1-6
DE BRANDENDE STRUIK. Mozes was herder geworden over de schapen van zijn schoonvader Jethro, de priester van Midian. Op een dag was hij met de kudde aan de rand van de woestijn vlakbij Horeb, de berg van God. Daar verscheen de Engel van de HERE aan hem als een vuurvlam, midden in een braamstruik. Toen Mozes zag dat de braamstruik wel vlam had gevat maar niet verbrandde, liep hij er naar toe om het beter te bekijken.
Toen de HERE dat zag, riep Hij: "Mozes, Mozes!"
"Hier ben ik", zei Mozes.
"Kom niet dichterbij", zei de HERE. "Trek uw schoenen uit, want u staat op heilige grond. Ik ben de God van uw voorouders. De God van Abraham, Isaäk en Jakob." Mozes hield zijn handen voor zijn ogen, want hij durfde niet naar God te kijken.

Ex. 3:7-9
GODS PLAN GEOPENBAARD. Toen vervolgde de HERE: "Ik heb de grote moeilijkheden van mijn volk in Egypte gezien en Ik heb gehoord hoe graag ze van hun onderdrukking willen worden bevrijd. Ik ben gekomen om hen uit de handen van de Egyptenaren te redden. Ik zal hen vanuit Egypte naar een ander, een goed land brengen. Dat zal een groot land zijn, een land dat overvloeit van melk en honing. Het is het land waar de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten wonen. Ja, het gejammer van het volk Israël is tot Mij in de hemel doorgedrongen en Ik heb gezien met wat voor slavenwerk de Egyptenaren hen onderdrukken.

Ex. 3:10-12
MOZES ONWILLIG OM TE DIENEN. Ik ga u nu naar Farao sturen om van hem te eisen dat u mijn volk uit Egypte wegleidt."
"Maar dat kan ik helemaal niet, daar ben ik helemaal niet geschikt voor", stamelde Mozes.
God zei: "Ik ben toch bij u! Dit is het bewijs dat Ik Degene ben Die u heeft gezonden: als u het volk uit Egypte hebt weggeleid, zult u God op deze berg aanbidden!"

Ex. 3:13-15
GOD DE 'IK BEN'. Maar Mozes vroeg: "Als ik naar de Israëlieten ga en hun zeg dat de God van hun voorouders mij heeft gestuurd, zullen zij vragen: 'Over welke God heb je het?' Wat moet ik dan antwoorden?"
"Zijn naam is: Ik ben Die Ik ben", was het antwoord. "Zeg maar tegen hen: 'Ik Ben' heeft mij gestuurd! Ja, zeg hun: 'De HERE, de God van jullie voorouders Abraham, Isaäk en Jakob, heeft mij naar jullie toegestuurd'. De naam HERE zal Ik voortaan dragen en zo zal elke generatie Mij noemen."

Ex. 3:16-22
SCHETS VAN DE MISSIE. "Roep de leiders van Israël bijeen", droeg God hem op, "en zeg tegen hen: De HERE, de God van onze voorouders, is mij verschenen en heeft mij gezegd: 'Ik heb mijn volk opgezocht en gezien wat hun in Egypte wordt aangedaan. Ik zal hen redden van de slavernij en de onderdrukking en hen brengen naar het land waar nu nog Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten wonen. Dat is een land, dat overvloeit van melk en honing.
De leiders van het volk van Israël zullen deze boodschap geloven. Zij moeten meegaan naar de koning van Egypte en hem zeggen: 'De HERE, de God van de Hebreeërs, heeft met ons gesproken en ons opgedragen drie dagreizen ver de woestijn in te trekken en Hem daar offers te brengen. Wilt u ons laten gaan? Maar Ik weet dat de koning van Egypte u niet zal laten gaan, tenzij hij wordt gedwongen. En daarom zál Ik hem dwingen! Ik zal Egypte te gronde richten met mijn wonderen, zodat hij u tenslotte zal laten gaan.
Ik zal ervoor zorgen dat de Egyptenaren u bij het vertrek zullen overladen met geschenken, zodat u niet met lege handen hoeft te vertrekken. Iedere vrouw moet van haar meesters vrouw en buurvrouwen juwelen, zilver, goud en de beste kleren vragen. Uw zonen en dochters zullen gekleed gaan in het beste van Egypte!"

Ex. 4:1-9
GODS MACHT GETOOND. Mozes zei evenwel: "Zij zullen mij niet geloven! Ze zullen het niet doen en zeker niet als ík het zeg. Zij zullen zeggen: 'De HERE is helemaal niet aan u verschenen!"
"Wat hebt u daar in uw hand?" vroeg de HERE hem.
"Een herdersstaf", antwoordde Mozes.
"Gooi hem eens op de grond", zei de HERE.
Mozes gooide de staf neer; hij veranderde onmiddellijk in een slang en Mozes deed snel een stap terug. Toen zei de HERE: "Pak hem bij zijn staart!" Mozes deed dat en plotseling werd het weer een herdersstaf! "Doe dit en zij zullen u geloven!" zei de HERE. "Dan zullen zij er van overtuigd zijn dat de HERE, de God van Abraham, Isaäk en Jakob, werkelijk aan u is verschenen.
Steek nu uw hand tussen uw kleren ter hoogte van uw borst." Mozes deed het en toen hij de hand terugtrok, was die wit van de melaatsheid!
"Steek hem nu weer tussen uw kleren", zei God. Toen Mozes dat deed en de hand daarna weer terugtrok, was de melaatsheid verdwenen!
"Als zij het eerste wonder niet geloven, zal het tweede hen wel overtuigen!" zei de HERE. "En als zij u na deze twee wonderen nog niet geloven, neem dan wat water uit de Nijl en gooi dat op de grond. Het zal veranderen in bloed."

Ex. 4:10-17
AARON ZAL WOORDVOERDER ZIJN. Maar Mozes smeekte: "Och Here, ik ben helemaal geen goede spreker! Ik ben het nooit geweest en zal het ook nooit worden. Ook al hebt U met mij gesproken. Ik kom moeilijk uit mijn woorden en af en toe begin ik te stotteren."
"Wie heeft de mens een mond gegeven?" vroeg de Here hem. "Ben Ik dat niet, de HERE? Wie maakt de mens stom of doof, ziende of blind? Vooruit, zoek niet langer naar uitvluchten. Doe wat Ik u heb opgedragen. Ik zal u helpen met spreken en u vertellen wat u moet zeggen."
Maar Mozes wierp tegen: "Here, stuur toch alstublieft iemand anders!"
Toen werd de HERE boos en zei: "Goed, uw broer Aäron is een goed spreker. Hij komt hierheen om u te zoeken en zal erg blij zijn u te vinden. Ik zal u zeggen wat u hem moet vertellen en dan zal Ik u beiden helpen bij het spreken en u zeggen wat u moet doen. Hij zal uw spreekbuis naar het volk zijn. Net zoals Ik u vertel wat u moet zeggen, zult u het hem vertellen. En vergeet niet uw staf mee te nemen zodat u de wonderen kunt doen, die Ik u heb laten zien."

Ex. 4:18-20
MOZES GAAT NAAR EGYPTE. Mozes ging terug naar huis en besprak de zaak met zijn schoonvader Jethro. "Als u het goed vindt", zei Mozes, "ga ik terug naar Egypte om mijn familie te bezoeken. Ik weet niet eens of ze nog wel leven."
"Ga in vrede", antwoordde Jethro.
Voordat Mozes Midian verliet, zei de HERE tegen hem: "Wees niet bang om naar Egypte terug te gaan, want allen die u wilden doden, zijn overleden." Zo trok Mozes met zijn vrouw en zonen op ezels naar Egypte. De 'staf van God' hield hij stevig vast!

Ex. 4:21-23
VOORSPELLING OVER FARAO. De HERE zei tegen hem: "Als u terugkomt in Egypte, moet u naar Farao gaan en hem de wonderen laten zien die Ik u heb getoond. Ik zal hem echter koppig maken zodat hij het volk niet zal laten gaan. Zeg dan tegen Farao: 'De HERE zegt: Israël is mijn oudste zoon en Ik heb u opgedragen hem te laten gaan zodat hij Mij kan aanbidden. Als u weigert, zal Ik uw oudste zoon doden."

Ex. 4:24-26
ZOON VAN MOZES BESNEDEN. Mozes reisde verder met zijn gezin en toen hij op een avond stopte om te overnachten, verscheen de HERE hem en probeerde hem te doden. Zijn vrouw Zippora greep een stenen mes, besneed haar zoon en hield de bloedende voorhuid tegen Mozes' voet. "Ik heb je leven gered met het bloed van mijn zoon", zei zij. Toen liet de HERE Mozes met rust.

Ex. 4:27,28 - Woestijn
AARON ONTMOET MOZES. Daarna zei de HERE tegen Aäron: "Ga Mozes in de woestijn tegemoet." Aäron reisde naar de berg Horeb, de berg van God, en ontmoette Mozes daar. Het was een gelukkig weerzien. Mozes vertelde Aäron wat de HERE hem had opgedragen en wat zij moesten zeggen. Ook vertelde hij over de staf en de wonderen, die zij voor Farao moesten doen.

Ex. 4:29-31
ISRAELIETEN VERNEMEN PLAN. Zo gingen Mozes en Aäron samen terug naar Egypte en riepen de leiders van het volk Israël bijeen. Aäron vertelde hun wat de HERE tegen Mozes had gezegd en Mozes toonde hun de wonderen. Het volk geloofde dat de HERE hem had gestuurd. Toen de mensen hoorden dat de HERE hun moeilijkheden had gezien en hen nu wilde redden, waren zij erg blij. Zij knielden neer en aanbaden Hem.

Ex. 6:13-26
STAMBOOM VAN MOZES EN AARON. Dit zijn de namen van de familiehoofden uit de verschillende stammen van Israël:

  De zonen van Ruben, de oudste zoon van Israël: Henoch, Pallu, Hezron en Karmi.
  De familiehoofden van de stam van Simeon waren: Jemuël, Jamin, Ohad, Jachin, Zohar en Saul, wiens moeder een Kanaänitische was.
  Dit zijn de familiehoofden van de stam van Levi, in volgorde van leeftijd: Gerson, Kehath en Merari. Levi was 137 jaar toen hij stierf.
  De zonen van Gerson waren Libni en Simeï (en hun gezinnen).
  De zonen van Kehath waren Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël. Kehath was 133 jaar toen hij stierf.
  De zonen van Merari waren Mahli en Musi.
  Dit waren de families van de Levieten in volgorde van leeftijd.
  Amram trouwde met Jochebed, de zuster van zijn vader. Hun zonen heetten Aäron en Mozes. Amram stierf op 137-jarige leeftijd.
  De zonen van Jizhar waren Korach, Nefeg en Zichri.
  De zonen van Uzziël waren Misaël, Elsafan en Sithri.
  Aäron trouwde met Eliséba, de dochter van Ammin dab, de zuster van Nahesson. Hun zonen heetten Nadab, Abihu, Eleazar en Ithamar.
  De zonen van Korach waren Assir, Elkána en Abiasaf. Dat zijn de gezinnen in het geslacht van Korach.
  Aärons zoon Eleazar trouwde met één van de dochters van Putiël. Hun zoon heette Pinehas.

Dit waren de namen van de familiehoofden van de stam van Levi en van de gezinnen binnen de families.

De Aäron en Mozes die in bovenstaande lijst voorkomen, zijn dezelfde Aäron en Mozes tegen wie God zei: "Leid het hele volk Israël uit het land Egypte weg." Zij gingen naar Farao om toestemming te vragen het volk uit het land weg te leiden.

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- januari



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen