8 maart


Overdracht van leiderschap aan Jozua

Mozes heeft als de tijdelijke en geestelijke leider van zijn volk een drukke laatste week gehad. Hij heeft de Israëlieten herinnerd aan hun geschiedenis en hun unieke status; hij heeft hen geïnstrueerd over de wet; en hij heeft hen in een vernieuwde verbondsrelatie met God gebracht. Nu is de tijd gekomen om af te treden en het leiderschap over te dragen aan Jozua, zijn opvolger. De overdracht gaat met weinig poespas gepaard, want Mozes was geen typisch heerser. Hij was niet afhankelijk van politieke macht of protocol. Hij was slechts een dienaar van de werkelijke heerser van de natie, God Zelf – en Jozua zal ook zo'n heerser zijn.

Deut. 31:1-6
MOZES DRINGT AAN OP MOED. Nadat Mozes al deze dingen tegen het volk Israël had gezegd, vervolgde hij: "Ik ben nu 120 jaar oud! Ik ben niet langer in staat u te leiden, want de HERE heeft mij gezegd dat ik de Jordaan niet mag oversteken. Maar de HERE Zelf zal u leiden. Hij zal de volken die daar wonen, vernietigen en u zult hen overwinnen. Jozua is uw nieuwe aanvoerder, want dat heeft de HERE geboden. De HERE zal de volken die in het land wonen, vernietigen, net zoals Hij Sihon en Og, de koningen van de Amorieten, vernietigde. De volken die daar wonen, zal de HERE aan u overleveren en u zult hen vernietigen zoals ik u heb opgedragen. Wees sterk! Wees moedig! U hoeft geen angst voor hen te hebben! Want de HERE, uw God, zal bij u zijn. Hij zal niet tekortschieten en u niet in de steek laten."

Deut. 31:7,8
MOZES BEMOEDIGT JOZUA. Toen liet Mozes Jozua bij zich roepen en zei tegen hem, waar alle Israëlieten bij stonden: "Wees sterk! Wees moedig! Want u zult de Israëlieten het land binnenleiden, dat de HERE aan hun voorouders heeft beloofd; zorg ervoor dat zij het als hun erfdeel in bezit nemen. Wees niet bang, want de HERE zal voor u uitgaan en steeds bij u zijn. Hij zal niet falen, noch u in de steek laten."

Deut. 31:14,15,23
GOD MACHTIGT JOZUA. Toen zei de HERE tegen Mozes: "De tijd om te sterven is voor u gekomen. Roep Jozua en ga met hem de tabernakel binnen, zodat Ik hem mijn instructies kan geven." Zo kwamen Mozes en Jozua en stonden voor de HERE.
Hij verscheen aan hen in een grote wolk bij de ingang van de tabernakel...
Toen droeg God Jozua, de zoon van Nun, op sterk en moedig te zijn en zei tegen hem: "U moet de Israëlieten in het land brengen dat Ik hun heb beloofd en Ik zal met u zijn."

Een lied over ontrouw

Omdat God voorziet dat de Israëlieten ondanks hun onlangs vernieuwde verbond hun beloftes aan Hem zullen verbreken, vraagt Hij Mozes om de Israëlieten een lied te leren en hen te gebieden om dit lied aan toekomstige generaties door te geven. Het is een lied over ontrouw waarmee Gods eigen trouw een schril contrast vormt. Het lied bevat een opsomming van de straffen en een herinnering aan de genade die zal volgen op een tijdig berouw van de Israëlieten. Het bevat tevens een herinnering aan de wraak die God tegen Israëls vijanden zal uitoefenen. Samengevat kan gesteld worden dat het een oproep is tot het volgen van de wet – en toch ook een belofte van het Goddelijk erbarmen wanneer de menselijke pogingen falen.
Tot op het moment waarop God Mozes dit lied gaf, had Mozes persoonlijk het verslag geschreven dat we nu kennen als het boek Deuteronomium (een naam die verwijst naar de bekendmaking van de wet die erin staat). Maar op dit moment, voordat Mozes de congregatie bijeenroept om hen Gods lied te leren, vinden we aanwijzingen dat Mozes het boek nu aan de Levieten overdraagt, zodat het samen met de ark bewaard kan worden.

Deut. 31:16-18
GOD VOORZIET ONTROUW. ...en [de HERE] zei tegen Mozes: "U zult sterven en u bij uw voorouders voegen. Nadat u bent heengegaan, zal het volk in het beloofde land vreemde goden gaan aanbidden. De Israëlieten zullen Mij vergeten en het verbond dat Ik met hen heb gesloten, verbreken. Dan zal mijn toorn tegen hen opvlammen en Ik zal hen verstoten en Mij voor hen verbergen. Zij zullen worden neergeslagen. Zij zullen lijden onder rampen en plagen, zodat zij zullen zeggen: 'De HERE is niet meer in ons midden!' Ik zal Mij echter van hen afkeren wegens de zonden die zij doen door andere goden te aanbidden.

Deut. 31:19-22
GOD GEEFT MOZES EEN LIED. Schrijf nu de woorden van dit lied op en leer het aan de Israëlieten. Laten zij het kennen als een getuigenis van Mij tegen het volk Israël. Wanneer Ik hen in het land heb gebracht, dat Ik hun voorouders heb beloofd (een land, dat overvloeit van melk en honing) en wanneer zij vadsig zijn geworden, zullen zij andere goden gaan aanbidden, Mij verachten en mijn verbond verbreken. Wanneer grote rampen over hen komen, zal dit lied hun de reden van hun tegenspoed duidelijk maken, want het zal van generatie op generatie blijven voortbestaan. Ik weet nu al, nog voor zij het land binnentrekken, wat dit volk van plan is." Zo schreef Mozes die dag de woorden van het lied op en leerde het aan de Israëlieten.

Deut. 31:24-26
BOEK MET DE ARK BEWAARD. Toen Mozes alle wetten die in dit boek staan, had opgeschreven, droeg hij de Levieten die de ark met de Tien Geboden droegen, op dit boek met de wetten naast de ark te leggen als een uitdrukkelijke waarschuwing voor de Israëlieten.

Deut. 31:27-29
MOZES ROEPT DE LEIDERS BIJEEN. "Want ik weet hoe opstandig en koppig u bent", zei Mozes tegen hen. "Zelfs nu ik hier nog bij u ben, bent u al opstandig tegen de HERE. Hoeveel opstandiger zult u dan zijn na mijn dood! Roep nu alle leiders en aanvoerders van uw stammen bijeen, zodat ik met hen kan praten en ik hemel en aarde als getuigen tegen hen kan aanroepen. Want ik weet dat u zich na mijn dood zult verontreinigen en zich van God en Zijn geboden zult afkeren; in de dagen die komen, zal het kwaad u vernietigen, omdat u zult doen wat slecht is in de ogen van de HERE en u zich Zijn toorn op de hals zult halen."

Deut. 31:30-32:6
MOZES LEEST HET LIED VOOR. Toen las Mozes het hele lied hardop voor aan het bijeengekomen volk van Israël.

  "Luister, hemelen en aarde, luister naar wat ik zeg!
  Mijn woorden zullen op u vallen
  als de zachte regen en de dauw,
  als regensluiers op het gras
  en als regensluiers op het jonge groen.

  Ik wil de grootheid van de HERE uitroepen
  en van Zijn glorie vertellen.
  Hij is de Rots, Zijn daden zijn onfeilbaar.
  Alles wat Hij doet, is rechtvaardig en goed.
  Hij is God, een God Die trouw is,
  zonder bedrog; Hij is de Gerechtige.

  Maar Israël is ontrouw geworden.
  Haar zonde is een schandvlek
  en zij behoort niet langer aan Hem toe.
  Het is een koppig en ontaard geslacht.
  Behandelt u de HERE zo,
  dwaas en onwijs volk?
  Is God dan niet uw Vader? Heeft Hij u niet geschapen?
  Heeft Hij u niet voorbereid en sterk gemaakt?

Deut. 32:7-14
  Denk toch eens terug aan heel lang geleden,
  vraag het uw vader of een oudere man.
  Zij zullen u ervan vertellen.
  Toen God de wereld tussen de volken verdeelde,
  gaf Hij elk een vast gebied.
  Hij stelde de grenzen vast
  naar het getal van de zonen van Israël.
  Maar Israël behoort de HERE toe;
  het is het erfdeel van de HERE!

  Hij beschermde Israël in de wildernis,
  in een streek die huilt van eenzaamheid,
  als Zijn eigen oogappel.
  Hij spreidde Zijn vleugels over Israël uit,
  net als een arend zijn jongen op de vleugels neemt
  en zo beschermt.
  Zo doet de HERE met Zijn volk, de Israëlieten!
  Toen de HERE hun enige leider was
  en zij geen andere goden aanbaden,

  gaf de HERE vruchtbare heuveltoppen aan hen
  en golvende, vruchtbare velden.
  Honing uit de rotsen
  en olie uit het keiharde gesteente.
  Hij gaf hun melk en vlees
  (van de beste schapen en rammen van Basan en van geiten)
  en het beste deel van de tarwe.
  Zij dronken fonkelende wijn, heerlijk druivenbloed.

Deut. 32:15-22
  Maar Jeschurun sloeg al snel op hol,
  dik en vetgemest als hij was.
  In de overvloed vergat hij zijn God
  en keerde de Rots van zijn behoud de rug toe.
  Israël ging andere goden achterna
  en wekte zo de toorn van de HERE op,
  want Hij is een jaloerse God.
  Het volk bracht offers aan boze geesten,
  nieuwe goden die nog nooit eerder waren aanbeden.
  De Israëlieten hadden geen oog meer voor de Rots,
  Die hen had gesteund
  en vergaten dat God hen had gemaakt.

  De HERE zag wat zij deden en kreeg een afkeer van hen!
  Hun zonen en dochters beledigden Hem!
  Hij zei: 'Ik trek Mij van hen terug,
  dan zullen we eens zien wat van hen terechtkomt!
  Want zij zijn een koppige generatie,
  onbetrouwbare kinderen.
  Zij hebben Mij diep beledigd
  en jaloers gemaakt op hun afgoden, die geen goden zijn.
  Nu zal Ik hen op mijn beurt beledigen en jaloers maken.
  Ik zal mijn aandacht richten op de dwaze, niet-Joodse volken van de wereld.
  Want mijn toorn is een brandend vuur,
  dat tot de bodem van de hel reikt.
  Het zal de aarde en alle gewassen die erop groeien, verteren
  en alle bergen op aarde in vuur en vlam zetten.

Deut. 32:23-27
  Ik zal rampen over hen uitstorten
  en hen met mijn pijlen neerschieten.
  Ik zal hen laten vermageren door honger,
  brandende koorts en dodelijke ziekten.
  Ik zal wilde beesten op hen loslaten
  om hen met hun tanden te verscheuren
  en venijnige slangen, die door het stof kruipen.
  Buitenshuis zal het zwaard van de vijand
  en binnenshuis de vreselijke plaag
  jongeman en meisje, grijsaard en zuigeling
  zonder onderscheid vernietigen.
  Ik had besloten hen te verspreiden over verre landen,
  zodat zelfs de herinnering aan hen zou verdwijnen.

  Maar toen bedacht Ik
  'Mijn vijanden zullen leedvermaak koesteren en zeggen:
  Israël is door onze kracht vernietigd!
  Het was niet de HERE Die dat deed.'

Deut. 32:28-33
  Israël is een dwaas volk zonder enig verstand.
  Ach, Ik zou willen dat de Israëlieten wijs waren!
  Konden zij het maar begrijpen!
  Wisten zij maar wat hun te wachten staat!
  Hoe zou één enkele vijand duizend van hen kunnen achtervolgen;
  hoe zouden twee vijanden tienduizend van hen op de vlucht kunnen jagen
  als hun Rots hen niet alleen had gelaten?
  Want de rots van andere volken lijkt in de verste verte niet op onze Rots;
  gebeden tot hun goden zijn waardeloos.
  Zij doen hetzelfde als de mannen van Sodom en Gomorra:
  hun daden zijn zo bitter als vergif.
  Hun wijn is slangengif.

Deut. 32:34-38
  Maar Israël is mijn eigen volk,
  als een kostbaar juweel weggeborgen in mijn schatkamers.
  Mij komt de wraak toe,
  Ik bepaal de straf voor alle zonden.
  Israëls lot staat vast
  en het zal spoedig met het volk gedaan zijn.
  De HERE zal Zijn volk rechtvaardig behandelen
  en begrip tonen als de krachten van de mensen zijn uitgeput,
  als meester en knecht niet meer verder kunnen.
  Dan zal de HERE vragen:
  'Waar zijn hun goden,
  de rotsen waarop zij vertrouwden?
  Waar zijn nu die goden
  aan wie zij hun vet en wijn offerden?
  Laten die goden opstaan
  en aantonen dat zij hen kunnen helpen.

Deut. 32:39-43
  Ziet u dan niet dat alleen Ik God ben?
  Ik dood en Ik maak weer levend.
  Ik verwond en Ik genees.
  Er is niemand die iets uit mijn macht kan bevrijden.
  Ik hef mijn hand naar de hemelen en zweer bij Mijzelf:
  Zo waar als Ik eeuwig leef,
  Ik zal mijn bliksemend zwaard slijpen
  en Mij wreken op mijn tegenstanders
  en op hen die Mij haten.
  Mijn pijlen zullen dronken zijn van het bloed.
  Mijn zwaard zal het vlees verslinden
  van verslagenen en gevangenen,
  van de hoofden van de vijand.'

  Andere volken, prijs Zijn volk!
  Want Hij wreekt het bloed van Zijn onderdanen
  en Hij wreekt zich op Zijn tegenstanders.
  Zo verzoent Hij Zijn land en Zijn volk."

Deut. 32:44-47
BELANG VAN HET LIED. Toen Mozes en Jozua alle woorden van het lied aan het volk hadden doorgegeven, vervolgde Mozes tegen de aanwezigen: "Onthoud en overdenk de wetten die ik u heb gegeven. Geef ze aan uw kinderen door! Want deze wetten zijn niet slechts een verzameling woorden: zij zijn uw hele leven! Door ze te gehoorzamen, zult u lang en voorspoedig leven in het land dat aan de overzijde van de Jordaan ligt en dat u zo dadelijk in bezit gaat nemen."

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- maart



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen