30 augustus


Klaag. 3:1-21
  Ik heb de ellende gezien,
  die het gevolg was van Gods toorn.
  Hij heeft mij in de diepste duisternis gebracht
  en alle licht buitengesloten.
  Hij heeft Zich tegen mij gekeerd.
  Dag en nacht rust Zijn hand zwaar op mij.

  Hij heeft mij oud gemaakt
  en mijn botten gebroken.
  Met angst en vertwijfeling
  heeft Hij mij omringd.
  Hij begroef mij in duistere plaatsen,
  net als de allang gestorvenen.

  Hij heeft mij ingesloten en ik kan niet ontsnappen;
  met zware ketens heeft Hij mij vastgebonden.
  Ook al schreeuw en huil ik uit alle macht,
  Hij wil niet naar mijn gebeden luisteren!
  Hij heeft mij ingesloten met rondom hoge en gladde muren
  en mijn paden heeft Hij onbegaanbaar gemaakt.

  Hij loert als een beer, als een leeuw,
  wachtend op een gelegenheid om aan te vallen.
  Hij heeft mij in de val gelokt
  en met Zijn klauwen verscheurd.
  Bloedend en eenzaam liet Hij mij achter.
  Hij heeft Zijn boog gespannen
  en mij als doel uitgekozen;

  de pijlen die Hij afschoot,
  drongen diep in mijn hart.
  Mijn eigen landgenoten lachen mij uit;
  de hele dag door zingen zij hun spotliedjes.
  Hij heeft mij met bitterheid gevuld
  en een beker met de grootste ellende te drinken gegeven.

  Hij liet mij steengruis eten en brak mijn tanden;
  in de as en het vuil rolde Hij mij.
  Och HERE, alle vrede en voorspoed zijn lang geleden verdwenen,
  want U hebt ze weggenomen.
  Ik weet niet meer wat geluk is.
  Er is geen hoop meer;
  mijn kracht is als sneeuw voor de zon verdwenen
  omdat de HERE mij heeft verlaten.

  Vaak denk ik aan die bitterheid
  en het lijden, dat U mij hebt toebedeeld!
  Ik zal deze vreselijke jaren nooit meer vergeten;
  mijn ziel zal altijd in de diepste droefheid blijven leven.
  Toch is er nog een sprankje hoop
  en daaraan wil ik mij vastklampen.

Klaag. 3:22-33
  Dank zij de goedheid van de HERE zijn wij niet omgekomen.
  Hij blijft voor ons zorgen
  en Zijn trouw is elke dag weer nieuw.
  Mijn ziel beschouwt de HERE als mijn erfdeel;
  daarom verwacht ik alles van Hem.

  De HERE is wonderbaarlijk goed voor hen die op Hem wachten,
  voor wie naar Hem zoeken.
  Het is goed rustig te vertrouwen
  en te wachten op de hulp van de HERE.
  Het is goed dat een jonge man discipline wordt bijgebracht.

  Hij kan rustig in eenzaamheid zitten
  en zwijgen als God dat van hem vraagt.
  Dan kan hij ook met zijn gezicht in het stof liggen,
  zodat er hoop voor hem blijft bestaan.
  Laat hij zijn andere wang toekeren naar hen die hem slaan
  en hun vreselijke beledigingen slikken,

  want de Here zal hem niet voor altijd verstoten.
  Ook al geeft God hem verdriet, toch zal Hij hem ook met medelijden behandelen
  als teken van Zijn liefdevolle zorg.
  Want Hij vindt het niet prettig mensen in het nauw te drijven
  en verdriet te bezorgen.

Klaag. 3:34-54
  Als de vernederden worden vertrapt,
  men het recht dat God de mens heeft gegeven, niet in acht neemt
  en de rechtzaak van de mensen wordt verdraaid,
  zou de Here dat dan niet zien?

  Als iemand ergens over spreekt en het gebeurt dan ook,
  heeft de Here dat dan niet bevolen?
  Van de Allerhoogste komt immers
  zowel het kwade als het goede?
  Waarom zouden wij dan (gewone mensen als wij zijn) mopperen
  en klagen als wij worden gestraft voor onze zonden?

  Laten wij in plaats daarvan onszelf maar eens goed onderzoeken,
  onze schuld bekennen en terugkeren naar de HERE.
  Laten we onze harten en handen opheffen
  naar God in de hemel.
  En laten wij toegeven dat we hebben gezondigd.
  Wij zijn in opstand gekomen tegen de HERE
  en dat heeft Hij niet vergeten.

  U bent vervuld van toorn, HERE,
  en U hebt ons meedogenloos geslagen.
  U hebt Uzelf met een wolk afgesloten,
  zodat onze gebeden U niet kunnen bereiken.
  U hebt ons gemaakt als paria's
  en uitschot onder de volken.

  Onze vijanden hebben dreigende taal tegen ons gesproken.
  Wij zijn bang, want wij zitten in de val;
  verlaten en vernietigd zijn wij.
  Dag en nacht moet ik huilen,
  omdat de meisjes van mijn volk vernederd zijn.

  Ik huil onophoudelijk;
  wanneer zal de HERE vanuit de hemel
  weer naar ons omzien?
  Mijn hart breekt als ik zie
  wat er met de jonge meisjes uit Jeruzalem gebeurt.

  Mijn vijanden (die ik nooit kwaad heb gedaan)
  joegen achter mij aan alsof ik een vogel was.
  Zij gooiden mij in een waterput
  en bekogelden mij daarna met stenen.
  Het water reikte tot boven mijn hoofd
  en ik dacht dat mijn laatste uur had geslagen.

Klaag. 3:55-66
  Maar vanuit die diepe waterput
  riep ik Uw naam aan, HERE,
  en U luisterde naar mij!
  U hoorde mijn smeekbeden
  en zag mijn tranen!
  Ja, U kwam toen ik vertwijfeld schreeuwde
  en U zei mij dat ik niet bang hoefde te zijn.

  Here, U bent mijn raadsman! Verdedig mijn zaak!
  Want U hebt mijn leven verlost.
  U hebt gezien wat een onrecht zij mij aandeden;
  wees mijn rechter om mijn gelijk te bewijzen.
  U hebt gezien welke valse plannen
  mijn vijanden tegen mij smeedden.

  U hebt gehoord hoe zij mij beledigden, HERE,
  hoe zij over mij roddelden
  en fluisterend hun plannen beraamden.
  Kijk eens hoe zij lachen en zingen
  en mij in hun lied belachelijk maken.

  Och HERE, vergeldt U al het kwaad
  dat zij mij hebben aangedaan.
  Verhard hun harten
  en vervloek hen, HERE.
  Zet een felle achtervolging op hen in
  en vaag hen weg onder de hemel van de HERE.

Klaag. 4:1-10
  Het beste goud heeft zijn glans verloren
  en is dof geworden!
  De prachtig bewerkte tempelmuren
  liggen verbrijzeld in de straten!

  De jongeren van Jeruzalem
  (ieder hun gewicht in goud waard)
  zijn behandeld als aardewerken potten,
  als het werk van mensenhanden!

  Zelfs de jakhalzen voeden hun jongen,
  maar mijn volk Israël doet dat niet.
  Zij lijken op wrede struisvogels uit de woestijn,
  die geen acht slaan op de kreten van hun jongen.

  De tongen van de babies plakken aan hun gehemelte,
  want er is geen druppel water overgebleven.
  Kinderen schreeuwen om brood,
  maar niemand kan hun iets geven.

  Mensen die vroeger lekkernijen aten,
  zitten nu op straat te bedelen om maar iets te kunnen eten.
  Zij die in paleizen werden grootgebracht,
  grabbelen nu in de vuilnis op zoek naar voedsel.

  Want de zonde van mijn volk
  is groter dan die van Sodom,
  waar zich in één ogenblik een vreselijke ramp voltrok,
  waaraan geen mensenhand te pas kwam.

  Onze prinsen waren groot en slank,
  de mooiste mannen die er waren.
  Maar nu zijn hun gezichten zo zwart als roet.
  Niemand herkent hen nog.
  Hun huid kleeft aan hun botten:
  hard, droog en verweerd.

  Die met het zwaard werden gedood, zijn beter af
  dan zij die een langzame hongerdood moeten sterven.

  Gevoelige vrouwen hebben zelfs hun eigen kinderen gekookt en opgegeten;
  op die manier overleefden zij het beleg.

Klaag. 4:11-22
  Met volle kracht heeft de HERE Zijn toorn laten woeden;
  al Zijn toorn kwam tot ontlading.
  Hij stak een vuur aan in Jeruzalem,
  dat de stad tot op haar fundamenten in de as legde.

  Geen koning ter wereld
  (geen enkel volk op aarde)
  zou hebben geloofd dat een vijand
  door de poorten van Jeruzalem naar binnen kon marcheren!

  Maar toch stond God dit toe
  vanwege de zonden van haar profeten en priesters,
  die de stad ontheiligden
  door onschuldig bloed te vergieten.

  Nu wankelen deze zelfde mannen
  als blinden door de straten,
  besmeurd met bloed
  zodat niemand hen durfde aan te raken.

  "Maak dat je wegkomt", roepen de mensen hen toe.
  "Jullie zijn onrein! Ga weg. Raak ons niet aan!"
  Zij vluchten naar andere landen
  en dwalen daar tussen de buitenlanders;
  maar niemand zal hun toestaan te blijven.

  De HERE heeft hen zover verspreid;
  Hij helpt hen niet langer,
  want zij onderdrukten de priesters
  en leiders die trouw bleven aan God.

  Wij kijken uit of onze bondgenoten al in aantocht zijn om ons te helpen,
  maar tevergeefs.
  Het volk waarop wij het meest rekenden voor hulp,
  doet helemaal niets.

  Als wij op straat komen,
  begeven wij ons in levensgevaar.
  Ons einde is nabij,
  onze dagen zijn geteld.

  Onze achtervolgers zijn sneller dan arenden;
  ook al vluchten wij de bergen in,
  dan vinden zij ons nog.
  Als wij ons in de wildernis willen verbergen,
  staan zij ons daar op te wachten.

  Onze koning (de adem van ons volksleven, de gezalfde van de HERE)
  werd in hun valstrikken gevangen.
  Ja, zelfs onze machtige koning, van wie wij dachten
  dat wij onder zijn leiding rustig temidden van de volken zouden kunnen leven!

  Volk van Edom, vier uw feest in het land van Uz.
  Ook ú zult kennismaken met de vreselijke toorn van de HERE.

  Eens zal een einde komen aan de ballingschap,
  de straf die Israël om haar zonden kreeg opgelegd,
  maar de zonden van Edom zullen worden blootgelegd
  en de HERE zal dit volk oordelen.

Klaag. 5:1-18
  Och HERE, denk aan alles wat ons is overkomen;
  kijk eens naar de ellende waaronder wij gebukt gaan!
  Onze huizen en ons land
  zijn in bezit genomen door buitenlanders.
  Wij zijn wezen; onze vaders zijn dood
  en onze moeders zijn weduwen.
  Wij moeten zelfs betalen voor ons drinkwater;
  hout wordt ons tegen de hoogst mogelijke prijzen verkocht.
  Wij buigen onze nek onder de voet van de overwinnaar;
  zonder ons rust te gunnen, laten zij ons zwoegen.
  Wij smeken Egypte en Assyrië om brood.
  Onze voorouders zondigden, maar stierven
  voordat de oordelende hand zijn werk begon.
  Wij dragen nu de straf die zij verdienden!
  Onze vroegere dienaars zijn ons nu de baas geworden;
  er is niemand overgebleven die ons kan redden.
  Wij gaan de woestijn in om voedsel te zoeken,
  maar daarbij lopen wij het risico door de vijand te worden gedood.
  Onze huid voelt heet aan,
  we hebben koorts door de honger.
  Zij verkrachten de vrouwen van Jeruzalem
  en de meisjes in de steden van Juda.
  Onze prinsen hebben zij opgehangen
  en zelfs bejaarde mannen worden met minachting behandeld.
  Zij nemen jonge mannen mee om hun koren te malen
  en de kleine kinderen wankelen onder de zware lasten die zij moeten dragen.
  De oude mannen zitten niet meer in de stadspoorten;
  de jongeren dansen en zingen niet meer.
  De vreugde in onze harten is gedoofd;
  ons dansen is veranderd in rouwen.
  Onze glorie is vergaan.
  De kroon is van ons hoofd gevallen.
  Dat overkomt ons allemaal vanwege onze zonden.
  Onze harten zijn zwak en droevig;
  de schittering is uit onze ogen verdwenen.
  Jeruzalem en de tempel van de HERE zijn verwoest en liggen er verlaten bij.
  Alleen de vossen dwalen er in rond.

Klaag. 5:19-22
  Och HERE, U blijft voor altijd dezelfde!
  Uw troon staat vast van generatie op generatie.
  Waarom vergeet U ons nog steeds?
  Waarom keert U ons zo lang Uw rug toe?
  Bewerk in ons hart een ommekeer en breng ons weer bij U terug!
  Dat is onze enige hoop! Geef ons onze vroegere vreugden weer terug!
  Of hebt U ons voorgoed afgewezen?
  Is Uw toorn nog altijd tegen ons gericht?

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- augustus



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen