12 januari


Geschillen tussen Jakob en Esau

De verschillen en geschillen tussen Jakob en Esau zijn in vele opzichten vergelijkbaar met de problemen tussen Kaïn en Abel, vele eeuwen eerder. Net als hun voorouders beoefenen Jakob en Esau verschillende ambachten, en zijn zij verschillend wat betreft temperament en moreel karakter. Esau lijkt net als Kaïn een opstandig type te zijn, zoals blijkt uit zijn huwelijk met twee vrouwen uit de plaatselijke heidense bevolking. Maar ook Jakob is niet helemaal smetteloos. Aangezet door de plannen van zijn moeder zweert hij samen met Rebekka om zijn vader Isaäk te bedriegen, terwijl de oude Isaäk juist een bijzondere zegen voor zijn eigen favoriete zoon Esau in gedachten heeft. Jakob was al eigenaar van het eerstgeboorterecht en zou daarom hoe dan ook het merendeel van Isaäks erfenis hebben verkregen. Desondanks stemt hij in met Rebekka's bedrog. Het is mogelijk dat zijn toekomstige ballingschap een straf is voor deze zonde tegenover zijn vader. Rebekka's betrokkenheid komt blijkbaar voort uit haar afkeuring van Esau's twee vrouwen, wier Kanaänitische achtergrond ongetwijfeld botst met haar eigen afkomst.

Gen. 26:34,35
ESAU HUWT HEIDENSE VROUWEN. Toen Esau 40 jaar was, trouwde hij met Judith, de dochter van de Hethiet Beëri. Als tweede vrouw nam hij Basmath, de dochter van de Hethiet Elon. Maar Isaäk en Rebekka keurden zijn daad af en hadden er verdriet van.

Gen. 27:1-4
ISAAK BEREIDT ZEGEN VOOR. Isaäk werd op zijn oude dag half blind. Op een dag riep hij zijn oudste zoon Esau bij zich.
"Mijn zoon", zei Isaäk, "ik ben al oud en elke dag kan mijn laatste zijn. Neem je boog en je pijlen en schiet een stuk wild voor mij. Maak het dan voor me klaar, zoals ik het graag lust en breng het hier, zodat ik ervan kan eten. Daarna zal ik je als mijn oudste zoon zegenen nog vóór ik sterf."

Gen. 27:5-17
REBEKKA EN JAKOB SMEDEN PLAN. Maar Rebekka had het gesprek afgeluisterd en toen Esau het veld inging, riep zij Jakob en vertelde hem wat zijn vader tegen zijn broer had gezegd. Rebekka gaf Jakob de raad: "Ga naar de kudde en breng twee jonge geiten hier. Dan zal ik het lievelingsgerecht van je vader klaarmaken. Jij moet hem dat brengen en als hij ervan heeft genoten, zal hij jou voor zijn dood zegenen in plaats van Esau!"
Maar Jakob protesteerde: "Maar moeder, vader laat zich heus niet zo gemakkelijk bedriegen. Esau is behaard en ik heb een gladde huid. Stel dat vader zijn hand op mijn arm legt? Hij zal denken dat ik hem voor de gek wil houden en me vervloeken in plaats van zegenen!"
Maar Rebekka stelde hem gerust. "Ik zal zijn vervloeking op mij nemen, jongen", zei zij. "Doe jij nu maar wat ik heb gezegd. Ga die geiten halen!"
Jakob deed wat zijn moeder hem had opgedragen en bracht haar de geiten, die zij klaarmaakte op de manier die Isaäk het lekkerste vond. Toen haalde ze Esau's beste kleren voor de dag (die lagen daar in huis) en liet Jakob die aantrekken. Van de harige huid van de geiten maakte ze twee handschoenen en een reep van de huid bond ze om Jakobs gladde hals. Toen gaf ze hem de schaal met het heerlijk ruikende vlees en wat versgebakken brood.

Gen. 27:18-25
JAKOB BEDRIEGT ISAAK. Jakob ging de tent in waar zijn vader lag en antwoordde op Isaäks vraag, wie daar was: "Ik ben Esau, uw oudste zoon. Ik heb gedaan wat u mij hebt gevraagd. Hier is het gerecht dat u graag wilde hebben. Ga even rechtop zitten en eet het, zodat u mij kunt zegenen."
En Isaäk vroeg: "Hoe heb je dat zo snel voor elkaar gekregen, jongen?"
Jakob antwoordde daarop: "De HERE, uw God heeft mij geholpen!"
Isaäk liet Jakob bij zich komen en betastte hem. "De stem is van Jakob, maar de handen zijn van Esau", zei hij bij zichzelf. Nogmaals vroeg Isaäk hem of hij werkelijk Esau was, waarop Jakob weer bevestigend antwoordde.
Toen was Isaäk overtuigd en hij at van het gerecht en dronk de wijn, die Jakob ook had meegebracht.

Gen. 27:26-29
ISAAK ZEGENT JAKOB. "Kom hier en kus me, mijn zoon", vroeg Isaäk na het eten.
Jakob kuste hem op de wangen en Isaäk rook de geur van zijn kleren en was toen helemaal overtuigd. En hij gaf Jakob zijn zegen met de woorden:

  "De geur van mijn zoon is de goede geur
  van de aarde en het open veld,
  dat de HERE heeft gezegend.
  Moge God je altijd genoeg regen voor je oogst,
  voor je koren en voor je wijnranken geven.
  Vele volken zullen zich aan je onderwerpen.
  Wees de meester van de broeders.
  Je broers zullen voor je buigen.
  Vervloekt zijn zij, die jou vervloeken
  en gezegend zijn zij, die jou zegenen."

Gen. 27:30-36a
ESAU ONTDEKT BEDROG. Na die zegen, toen Jakob nog maar net de tent van zijn vader had verlaten, kwam Esau terug van de jacht. Hij maakte zijn vaders lievelingsgerecht klaar en ging ermee naar de tent. Maar toen hij binnenkwam en zijn vader het eten aanbood, vroeg die bevreemd: "Wie is daar?"
Esau zei dat hij het was en Isaäk schrok zichtbaar. "Maar wie is hier dan net geweest met wildbraad, waarvan ik heb gegeten?" vroeg hij zich verontrust af.
Esau begon te klagen: "Och, vader, zegen mij, zegen mij ook!"
Maar Isaäks antwoord was onverbiddelijk. "Je broer was hier en heeft mij bedrogen. Hij heeft jouw zegen weggenomen."
Esau reageerde verbitterd. "Geen wonder dat ze hem de Bedrieger noemen. Eerst nam hij mij mijn eerstgeboorterecht af en nu heeft hij mijn zegen ook nog gestolen.”

Gen. 27:36b-41
ESAU IS WOEDEND. “Och, hebt u geen enkele zegen meer over voor mij?" smeekte hij zijn vader. Maar Isaäk moest hem teleurstellen. "Ik heb hem meester over jou gemaakt en hem jou en alle andere familieleden als dienaren gegeven. Ik heb hem veel koren en wijn beloofd. Wat kan ik jou nog geven?"
Maar Esau bleef vragen: "Och, vader, heeft u dan geen enkele zegen meer voor mij?" Hij begon te huilen, terwijl Isaäk het stilzwijgen bewaarde.
Toen zei hij echter:

  "Je zult geen gemakkelijk leven krijgen.
  Je zult van je zwaard leven.
  Een tijdlang zul je je broer dienen,
  maar als je je best doet,
  zul je je van hem kunnen losmaken
  en vrij zijn."

Esau haatte Jakob om wat hij had gedaan en dacht bij zichzelf: "Vader zal wel snel sterven en dan kan ik Jakob doden."

Jakob gaat naar Haran

Vanwege Esau's dreigement volgt Jakob de raad van zijn moeder en het patriarchale mandaat op en vertrekt naar Haran, de regio waaruit Rebekka zelf afkomstig was. Isaäk lijkt zich verzoend te hebben met het feit dat Gods beloften aan Abraham via Jakob vervuld zullen worden, dus stuurt hij Jakob met een zegen op pad. Esau reageert hierop met een typisch opstandige houding. Wanneer hij aan zijn reis begint heeft Jakob een droom waarin God bevestigt dat zijn nakomelingen inderdaad het volk zullen vormen, via welke God de beloften aan Abraham zal vervullen. Op de plaats waar hij deze droom heeft, zweert Jakob een eed aan God. Deze eed lijkt op het eerste gezicht meer op een soort onderhandeling, maar volgt feitelijk een gewoonte waarmee in die tijd dankzegging wordt uitgedrukt. Het verslag begint met het moment waarop Rebekka wordt ingelicht over het dreigement van Esau.

Gen. 27:42-45
REBEKKA BERAAMT JAKOBS BALLINGSCHAP. Maar iemand kreeg lucht van zijn plan en vertelde het Rebekka. Zij riep Jakob bij zich en vertelde hem dat zijn broer het op zijn leven had voorzien. "Je moet naar je oom Laban in Haran vluchten", zei zij. "Blijf daar tot je broer van gedachten is veranderd en je daad heeft vergeten. Dan zal ik iemand naar je toe sturen. Waarom zou ik jullie allebei op één dag moeten kwijtraken?"

Gen. 27:46-28:5
ISAAK ZEGENT MISSIE. Tegen Isaäk zei Rebekka: "Ik kan de meisjes, die hier in de buurt wonen, niet uitstaan. Ik sterf nog liever, dan dat ik Jakob met één van hen laat trouwen." Daarom sprak Isaäk met Jakob, zegende hem en zei: "Trouw niet met een Kanaänitisch meisje. Ga liever naar Paddan-Aram, naar het huis van je grootvader Bethuël en trouw met één van je nichten, de dochters van je oom Laban. De Almachtige God zegene je en geve je vele kinderen, die uitgroeien tot vele volken. Hij geve jou en je nakomelingen de zegeningen, die Hij Abraham heeft beloofd. Hij geve je het land, waarin wij nu als vreemdelingen wonen en dat Hij Abraham al heeft beloofd." Zo stuurde Isaäk Jakob naar Paddan-Aram om zijn oom Laban, de broer van zijn moeder en de zoon van de Arameeër Bethuël, te bezoeken.

Gen. 28:6-9
ESAU TROUWT UIT ONVREDE. Esau begreep dat zijn vader een afkeer had van de meisjes, die bij hen in de buurt woonden. Zijn vader en moeder hadden Jakob naar Paddan-Aram gestuurd om daar een vrouw te zoeken en hadden hem gewaarschuwd voor de Kanaänitische meisjes. Jakob had naar hen geluisterd en was naar Paddan-Aram vertrokken. Nu wendde Esau zich tot de familie van zijn oom Ismaël en haalde daar zijn derde vrouw vandaan: Mahalath, de zuster van Nebajoth en dochter van Abrahams zoon Ismaël.

Gen. 28:10-17
JAKOB HEEFT DROOM. Jakob was inmiddels uit Berséba vertrokken en reisde naar Haran. Toen hij op een avond stopte om zijn kamp op te slaan, vond hij een steen, die hij als hoofdkussen gebruikte en viel in slaap. Hij droomde en zag een ladder, die vanuit de hemel naar de aarde liep. Engelen van God klommen op en neer langs de ladder. Bovenaan de ladder stond de HERE. "Ik ben de HERE", zei Hij, "de God van Abraham en van uw vader Isaäk. De grond waarop u ligt, is van u! Ik zal hem u en uw nakomelingen geven. Want uw nageslacht zal talrijk zijn als het stof. Zij zullen het land bewonen van oost naar west en van zuid naar noord. Alle volken op aarde zullen via u en uw nageslacht worden gezegend. Ja, Ik zal bij u blijven en u beschermen, waar u ook gaat of staat. Ik zal u veilig terugbrengen naar dit land en voortdurend aan uw zijde blijven, net zolang tot Ik u alles heb gegeven wat Ik u heb beloofd."
Toen werd Jakob wakker. "Dit is de plaats waar de HERE woont", riep hij angstig. "Vreselijk! Dit moet de poort van de hemel zijn!"

Gen. 28:18-22 - Bethel
JAKOB RICHT GEDENKSTEEN OP. De volgende morgen stond hij vroeg op en zette zijn stenen hoofdkussen rechtop als een gedenksteen en goot er olie overheen. Hij noemde die plaats Bethel (Huis van God), hoewel het voorheen Luz heette.
Jakob deed een gelofte: "Als God mij op deze reis helpt en beschermt, voor eten en kleding zorgt en mij in de toekomst veilig terugbrengt bij mijn vader, zal de HERE voortaan mijn God zijn. Deze gedenksteen zal een heilige plaats, een huis van God zijn. Van alles wat God mij geeft, zal ik Hem een tiende deel teruggeven."

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- januari



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen