26 mei


De liederen van Salomo

Naast de spreuken die hij schreef en inspireerde, schreef Salomo ook de teksten van meer dan duizend liederen. Als psalmist werd Salomo wellicht alleen door zijn vader David overtroffen. Desondanks zijn er, in tegenstelling tot de vele psalmen van David die wij nog steeds kennen, slechts twee (misschien drie) van Salomo's psalmen voor ons behouden. Eén van deze psalmen (Psalm 72) spreekt over een bezoek van de Koningin van Scheba en werd al in een eerdere dagelijkse lezing opgenomen. Het tweede lied dat aan Salomo wordt toegeschreven (Psalm 127) is niet gemakkelijk in een bepaalde historische context te plaatsen en wordt daarom op dit moment gepresenteerd als een voorbeeld van Salomo's lyrische werk.

Psa. 127 - Salomo erkent de Gever van alle dingen.
Een bedevaartslied van Salomo.

Als de HERE de bouw van een huis niet zegent,
is alle moeite nutteloos.
Ook staat de wachter voor niets op wacht,
als niet de HERE de werkelijke bescherming over de stad geeft.
Het is zinloos als u vroeg opstaat
en tot diep in de nacht ploetert.
God geeft Zijn kinderen wat zij nodig hebben in de slaap.

Kinderen zijn een geschenk van de HERE.
Hij beloont u met een nageslacht.
Zoals de pijl in zijn hand de soldaat zekerheid geeft,
beloven ook uw kinderen veel voor de toekomst.
Gelukkig is de man die zoveel 'pijlen' heeft.
Hij heeft de zekerheid ook in zijn ouderdom veilig te zijn.

Een andere bijzondere verzameling liedteksten die ook van Salomo afkomstig zou kunnen zijn, wordt op dit moment in de tekst opgenomen. De verzameling staat in een groot aantal Bijbelvertalingen bekend als het “Hooglied” of het “Lied van Salomo”, en in het Grieks als het “Lied der Liederen”. De titel “Lied der Liederen” suggereert dat het lied als het mooiste van alle liederen of psalmen beschouwd wordt. In tegenstelling tot de voorgaande literatuur heeft het “Lied der Liederen” meer betrekking op liefde dan op wijsheid, gebed of lof voor de Heer.
Omdat de sprekers niet gemakkelijk geïdentificeerd kunnen worden, is het moeilijk om dit werk op te vatten als een soort drama. Bovendien is het zelfs niet eens een liefdesverhaal dat te vergelijken is met andere liefdesverhalen, omdat de verschillende delen van het lied zich concentreren op de diepste gedachten en hartstochten van de spreker en dus niet zozeer afschilderen wat er met de betrokken personages gebeurt.
Het lied weerspiegelt de gevoelens van een minnaar en zijn geliefde – dat wil zeggen, een bruidegom en zijn bruid. Ondanks het gebruik van uitzonderlijk expliciete voorstellingen en sensuele beschrijvingen, vinden we geen aanwijzingen voor ongepaste begeerten. En hoewel de concepten van celibaat en ascese door het lied worden ontkend, vinden we in het lied geen stellingname voor seksuele relaties buiten een huwelijksrelatie. Het hooglied is een prachtige en treffende stelling over de menselijke liefde. Het suggereert dat al het leven, inclusief de menselijke seksualiteit, heilig is omdat God het geschapen heeft. In het lied vinden we een viering van het leven, gewoon vanwege de schoonheid en de beleving ervan.
Hoewel het werk zelf geen gewag maakt van geschiedenis, doelgerichtheid, godsdienst, zonde, verlossing of zelfs God zelf, zien velen in het lied een gelijkenis met de liefdesrelatie tussen God en mens. Voor vele Joden is het een voorstelling van God als minnaar en het Israëlische volk als geliefde. Na de komst van de Messias zal het door velen gezien worden als een allegorie voor Christus en de kerk. Welke andere doelen het Lied der Liederen ook mag dienen, het is in de eerste plaats een uitdrukking van de onbegrensde vreugde in een liefdesrelatie.


Het hooglied

Hoog. 1:1
Het allermooiste lied van Salomo.

Geliefde

  Hoog. 1:2-4a
  Ik verlang ernaar dat hij mij kust.
  Zijn liefde is mij meer waard dan de heerlijkste wijn.
  Uw zalfolie geurt verrukkelijk;
  nog heerlijker is de klank van uw naam.
  Daarom houden zoveel jonge meisjes van u.
  Voer mij met u mee. Laten we ons haasten.
  De koning nam mij mee naar zijn vertrekken.

Vrienden

  Hoog. 1:4b
  Wij willen jubelen en blij zijn met u.
  Uw liefde gaat de vreugde van de wijn ver te boven.

Geliefde

  Hoog. 1:4c-7
  Het is terecht dat men zoveel van u houdt!

  Ik ben bruin verbrand en charmant om te zien.
  Meisjes van Jeruzalem,
  ik ben zo bruin als de tenten van Kedar
  en de gordijnen van Salma.
  Let er maar niet op dat ik zo bruin ben;
  de zon heeft mij verbrand.
  Mijn broers hebben mij ruw behandeld.
  Ik moest hun wijngaarden bewaken.
  Maar mijzelf heb ik niet goed bewaakt.
  Mijn liefste, zeg me waar je je kudden weidt
  en waar 's middags je schapen rust houden.
  Er is immers geen reden mij te sluieren,
  zoals wanneer ik bij de kudden van je vrienden kom?

Minnaar

  Hoog. 1:8-11
  Jij bent de mooiste van alle vrouwen. Als je niet weet waar ik weid,
  volg dan gewoon het spoor van de kudde.
  Laat je geiten maar grazen
  bij de nachtverblijven van de herders.
  Allerliefste, ik vergelijk je
  met de mooiste merrie voor de wagen van Farao.
  Je wangen komen mooi uit tussen de sieraden die je draagt.
  En je hals rijst zo fraai op tussen de halssieraden.
  Ik zal gouden sieraden voor je laten maken
  met zilveren ballen erin.

Geliefde

  Hoog. 1:12-14
  Zolang de koning aan tafel zit,
  kun je de geur van mijn nardusparfum ruiken.
  Mijn liefste rust (als een bundel mirre)
  tussen mijn borsten.
  Mijn liefste lijkt in mijn ogen op een tros bloemen
  in de wijngaarden van Engedi.

Minnaar

  Hoog. 1:15
  Wat vind ik je mooi, mijn allerliefste!
  Je bent zo mooi;
  je ogen zijn zo teer als duiven.

Geliefde

  Hoog. 1:16
  Ik vind jou ook mooi, mijn liefste.
  Het is heerlijk om met jou samen te zijn.
  Wij liggen samen tussen het gebladerte.

Minnaar

  Hoog. 1:17
  De ceders om ons heen zijn de balken van ons huis
  en de cypressen vormen een muur om ons heen.

Geliefde

  Hoog. 2:1
  Ik ben een narcis uit Saron,
  een prachtige lelie in het dal.

Minnaar

  Hoog. 2:2
  Als ik naar mijn allerliefste kijk temidden van andere meisjes,
  zie ik een blanke lelie tussen distelstruiken.

Geliefde

  Hoog. 2:3-13
  Als ik mijn liefste zie zitten tussen de andere jonge mannen,
  zie ik een appelboom tussen gewone loofbomen.
  Ik verlang ernaar in zijn schaduw te zitten
  en zijn vruchten te proeven.
  Hij heeft mij naar het wijnhuis gebracht
  en ik koesterde mij in zijn liefde.
  Geef mij rozijnenkoekjes om aan te sterken
  en appels om nieuwe energie te krijgen,
  want door de liefde ontbreekt mij elke kracht.
  Met mijn hoofd lig ik op zijn linkerarm.
  Zijn rechterarm is om mij heen.
  Meisjes van Jeruzalem, let op wat ik jullie met nadruk zeg.
  Kijk daarbij naar de gazellen en hinden op het veld.
  Zij kunnen jullie een les leren.
  Loop niet vooruit op de liefde, overhaast niets.
  Laat de liefde zichzelf openbaren als de tijd daarvoor gekomen is.

  Luister! Daar komt mijn liefste.
  Hij springt door de bergen
  en komt huppelend over de heuvels aan.
  Mijn liefste loopt als een gazel of een hertejong.
  Kijk, nu staat hij achter de muur van ons huis
  en kijkt door de ramen.
  Hij spreekt tegen mij:
  Sta nu op, mijn allerliefste.
  Jij bent voor mij de mooiste. Kom, ga met me mee.
  Kijk maar, de winter is voorbij
  en ook de regentijd is over.
  De bloemen ontluiken op de velden.
  Nu is de tijd om te zingen aangebroken.
  Overal hoor je de tortelduiven kirren.
  De eerste vijgen rijpen aan de bomen
  en de bloeiende druivenstruiken geuren.
  Sta op, mijn allerliefste.
  Je bent zo mooi, kom met me mee.

Minnaar

  Hoog. 2:14,15
  Jij bent mijn duifje,
  verborgen in de rotsspleten.
  Laat me je zien
  en je stem horen.
  Je stem klinkt voor mij als muziek
  en je lichaam is zo aantrekkelijk.
  Vang de jonge vossen,
  die onze wijngaarden ruïneren.
  De druiven bloeien nu immers?

Geliefde

  Hoog. 2:16:3-11
  Mijn liefste en ik zijn van elkaar.
  Hij weidt zijn kudde in de bloeiende velden
  tot de avondwind opsteekt
  en de schaduwen langer worden.
  Kom dan naar mij toe
  en doe als de gazel, mijn liefste.
  Of als een jong hert,
  dat rondspringt in de bergen.

  In mijn slaap zocht ik mijn liefste.
  Ik zocht en zocht,
  maar kon hem niet vinden.
  Ik wilde opstaan en in de stad naar hem zoeken.
  In mijn droom zocht ik mijn liefste op de straten en pleinen,
  maar vond hem niet.
  De nachtwakers vonden mij
  tijdens hun nachtelijke ronde.
  Ik vroeg of zij mijn liefste soms gezien hadden.
  Amper waren zij weg of ik vond mijn liefste eindelijk!
  Ik klampte mij aan hem vast en liet hem niet meer los
  tot ik hem bij mij thuis gebracht had.
  Ik ging met hem de kamer van mijn moeder binnen.
  Meisjes van Jeruzalem, let op wat ik jullie met nadruk zeg.
  Let daarbij op de gazellen en hinden op het veld.
  Zij kunnen jullie een les leren.
  Loop niet vooruit op de liefde, overhaast niets.
  Laat de liefde zichzelf openbaren als de tijd daarvoor gekomen is.

  Wat komt daar aan vanuit de woestijn?
  Het lijken wel rookzuilen,
  geurend naar wierook en mirre
  en allerlei ander reukwerk, dat de kooplieden verkopen.
  O kijk! Het is de draagstoel van koning Salomo;
  hij is omringd door de zestig dapperste helden uit het leger.
  Zij zijn allemaal goed getraind
  en dragen op de heup een zwaard
  om paraat te zijn bij nachtelijke aanvallen.
  Koning Salomo heeft voor zichzelf een draagkoets laten maken
  van hout uit de bossen van Libanon.
  De spijlen heeft hij van zilver laten maken
  en de leuning van puur goud.
  De zitting is bekleed met dieprode stof.
  De binnenkant van de koets is bekleed met prachtige geschenken,
  die de meisjes van Jeruzalem de koning uit liefde hebben gegeven.
  Vooruit, meisjes van Jeruzalem,
  haast u om koning Salomo te zien.
  Hij draagt de kroon, die zijn moeder hem op zijn trouwdag gaf.
  Die dag zal hij nooit vergeten,
  dat was voor hem een vreugdevolle dag.

Minnaar

  Hoog. 4:1-15
  Mijn allerliefste, wat vínd ik je mooi!
  Je bent zo mooi!
  Door je sluier heen lijken je ogen op tere duiven.
  En zoals je haar neergolft langs je hoofd,
  lijkt het op een deinende kudde geiten,
  die langs de hellingen van de Gilead naar beneden komt.
  Je tanden zijn zo prachtig glanzend en wit;
  stralend en regelmatig lachen zij mij tegemoet.
  Je lippen zijn zo rood;
  ik houd van je mond.
  Door je sluier heen zie ik je slapen
  aan weerszijden van je voorhoofd.
  Je hals torent fier omhoog, net als de Davidstoren,
  die gebouwd is om duizend schilden
  van dappere strijders op te hangen.
  Je borsten zijn net twee jonge gazellen,
  die grazen in een veld vol lelies.
  Ik wil naar die berg met mirre
  en die heuvel vol wierookgeur tot de avond valt
  en de schaduwen verdwijnen.
  Mijn allerliefste, alles aan jou is zo mooi.
  Er is geen gebrek of onregelmatigheid aan jou te vinden.

  Mijn bruid, kom bij me vanaf de Libanon.
  Kom naar beneden van de toppen waarop jij leeft:
  De Amana, de Senir en de Hermon.
  Kom tevoorschijn uit het hol van de leeuw
  en van de berg waarop de panter woont.
  Mijn zusje, mijn bruid, ik ben helemaal in jouw ban.
  Na één blik van jou kon ik je niet meer vergeten.
  Alleen je sieraden al maakten dat ik de jouwe wilde zijn.
  Mijn zusje, mijn bruid, jouw liefde is mij alles waard.
  Die smaakt mij beter dan de lekkerste wijn.
  De geur van jouw zalfolie is heerlijker dan die van specerijen.
  Mijn bruid, je lippen glanzen alsof er honing op ligt.
  Onder je tong proef ik melk en honing.
  De geur van je kleding lijkt op de geuren van de Libanon.
  Mijn zusje, mijn bruid, je bent nu nog als een tuin zonder toegang;
  als een waterput afgedekt met een deksel, een bron die verzegeld is.
  Maar wat uit jou voortkomt, is een boomgaard met granaatappelbomen
  met prachtige rijpe vruchten en bloemen en nardusplanten.
  Nardus, saffraan,
  kalmus, kaneel,
  allerlei soorten wierook,
  mirre, aloë
  en nog andere soorten specerijen.
  Jij bent de fontein die de tuinen besproeit,
  de bron die helder, sprankelend water geeft,
  een beek vanuit de Libanon.

Geliefde

  Hoog. 4:16
  Steek op, noordenwind;
  zuidenwind, waai door mijn tuin,
  laten alle geuren zich vermengen.
  Laat mijn liefste naar mijn tuin komen
  en van de heerlijke vruchten genieten.

Minnaar

  Hoog. 5:1a
  Ik ben bij mijn zuster, mijn bruid, gekomen als in een tuin.
  Ik heb mirre en balsem geplukt
  en at honing uit de raat.
  Ik dronk wijn en melk.

Vrienden

  Hoog. 5:1b
  Mijn vrienden, kom erbij!
  Eet en drink met mij mee.

Geliefde

  Hoog. 5:2-8
  In mijn droom hoorde ik
  hoe mijn liefste aan mijn deur klopte.
  Hij riep mij: "Mijn zusje, mijn allerliefste, doe open.
  Ik hou van je; jij bent alles voor mij.
  Mijn haar is helemaal nat van de dauw."
  "Dat kan ik toch niet doen?" antwoordde ik.
  "Ik ben al klaar voor de nacht.
  Moet ik mij dan weer aankleden?
  Ik ben al gewassen,
  straks word ik weer vuil."
  Mijn liefste stak zijn hand door de deuropening
  en toen kon ik hem niet weerstaan.
  Ik stond op om hem open te doen.
  Mijn handen beefden toen ik de grendels losmaakte.
  Ik ontsloot de deur voor mijn liefste,
  maar toen die open ging, was hij verdwenen!
  Terwijl hij tegen mij sprak, trilde ik van opwinding.
  Ik ging naar hem op zoek, maar kon hem nergens vinden.
  Als ik zijn naam riep, kreeg ik geen antwoord.
  Ik kwam de mannen tegen,
  die 's nachts de wacht houden over de stad.
  Zij sloegen en mishandelden mij.
  Zij rukten mij mijn sluier af.
  Meisjes van Jeruzalem, ik zeg het jullie met nadruk:
  Als jullie mijn liefste vinden,
  weten jullie wat je dan tegen hem moet zeggen?
  Dat mijn liefde voor hem mij teveel wordt.

Vrienden

  Hoog. 5:9
  Maar allermooiste van alle vrouwen,
  wat is er dan zo bijzonder aan uw liefste?
  Wat heeft hij meer dan een ander,
  dat u ons met zo'n sterke nadruk toespreekt?

Geliefde

  Hoog. 5:10-16
  Mijn liefste ziet er gezond uit;
  hij heeft een lichte huid en is verbrand door de zon.
  Je haalt hem er zo tussenuit,
  al zijn er tienduizend mannen.
  Als fijn gezuiverd goud is hij te onderscheiden van alle anderen.
  Zijn haar is zwart en krullend.
  Hij heeft prachtige ogen,
  die lijken op badende duiven.
  Zijn wangen geuren naar kruiden
  en zijn lippen lijken op lelies,
  waar de mirre vanaf stroomt.
  Zijn armen zijn als goud,
  bedekt met blauwe edelstenen.
  Zijn lichaam lijkt wel een ivoren beeldhouwwerk,
  overdekt met saffieren.
  Zijn benen lijken op zuilen, gehouwen uit wit marmer,
  met voeten van zuiver goud.
  Zijn lichaam is fier als de ceders in de Libanon.
  Zijn kussen zijn zoet en liefdevol;
  alles aan hem is prachtig.
  Meisjes van Jeruzalem,
  nu weten jullie hoe mijn liefste, mijn vriend, is.

Vrienden

  Hoog. 6:1
  Allermooiste onder de vrouwen,
  waar is uw liefste dan heengegaan?
  Weet u niet waar hij naartoe is?
  Wij willen best samen met u gaan zoeken.

Geliefde

  Hoog. 6:2,3
  Mijn liefste is naar zijn tuin gegaan;
  hij geniet van de geurende kruiden
  en plukt er lelies voor zijn plezier.
  Ik ben van mijn liefste en mijn liefste behoort mij toe.
  Hij geniet van lelies.

Minnaar

  Hoog. 6:4-12
  Mijn allerliefste, wat ben je mooi.
  Je lijkt op de stad Tirza
  en bent bekoorlijk als Jeruzalem zelf.
  Er gaat kracht en sterkte van je uit.
  Kijk niet zo naar mij;
  je ogen brengen mij in verwarring.
  Je haar lijkt op een deinende kudde geiten,
  die neerdaalt langs de hellingen van de Gilead.
  Je tanden zijn zo prachtig glanzend en wit;
  stralend en regelmatig lachen ze mij tegemoet.
  Door je sluier heen kan ik je slapen zien
  aan weerszijden van je voorhoofd.
  Zij zijn zo fraai.
  Er zijn zestig koninginnen
  en tachtig bijvrouwen.
  Bovendien zijn er talloze jonge meisjes aan het hof.
  Maar mijn allerliefste is uniek.
  Zij is volmaakt en prachtig om te zien.
  Zij is haar moeders enige dochter.
  Die is dan ook heel gelukkig met haar.
  Jonge meisjes benijden haar;
  koninginnen en bijvrouwen spreken vriendelijk en waarderend over haar.
  "Wie is zij toch?" vragen zij zich af.
  "Zij heeft de schoonheid van een nieuwe morgen,
  de zuiverheid van de lichtende maan
  en straalt als het zonlicht zelf.
  Er gaat kracht en sterkte van haar uit."
  Ik ging naar de notengaard
  en keek uit over de bloesems in het dal;
  ik keek of de druivenstruik al uitliep
  en of de granaatappelbomen groeiden.
  Ik ben helemaal van slag;
  op een wagen van de koning werd ik meegenomen.

Vrienden

  Hoog. 6:13a
  Dans, Sulammit! Dans heen en weer,
  zodat wij u goed kunnen bekijken!

Minnaar

  Hoog. 6:13b-7:9a
  Waarom wilt u naar Sulammit kijken
  alsof zij een parade loopt?

  Och, prinses, wat loop je sierlijk!
  De welvingen van je lichaam
  lijken door een meesterbeeldhouwer ontworpen.
  Je navel lijkt op een sierlijke kelk,
  waar een heerlijke wijn in hoort.
  Je buik lijkt op een schoof tarwe,
  versierd met lelies.
  Je borsten zijn zo mooi
  als twee jongen van de gazellen.
  Je hals rijst als een ivoren toren op
  en je ogen lijken op de diepglanzende vijvers van Hesbon,
  die bij de poort Bath-Rabbim liggen.
  Je neus is zo fraai als de toren van de Libanon,
  die over de stad Damascus uitziet.
  Je hoofd steekt fier omhoog als de berg Karmel
  en je haar glanst koperrood.
  De koning kijkt er geboeid naar.
  Wat is de liefde heerlijk!
  Heerlijker dan alle andere dingen waarnaar men kan verlangen.
  Je slanke lichaam lijkt op een dadelpalm,
  waaraan de borsten als dadeltrossen bloeien.
  Ik zei dat ik die palmboom wilde beklimmen
  en de trossen ervan plukken wilde.
  Je borsten lijken op rijpe druiventrossen.
  De geur van je adem doet mij denken aan de geur van appels.
  Je gehemelte is heerlijker dan de beste wijn...

Geliefde

  Hoog. 7:9b-8:4
  ...laat die wijn naar mijn liefste toevloeien,
  zodat hij hem slapend kan drinken.
  Ik behoor toe aan mijn liefste;
  ik verlang naar hem.
  Kom, mijn liefste, laten wij samen het veld ingaan
  en overnachten in een van de dorpen.
  Of laten wij heel vroeg de wijngaard ingaan
  en kijken of de wijnstokken al uitlopen;
  of de knoppen al openspringen
  en de granaatappelbomen al bloeien.
  Daar zal ik mij aan je geven.
  Ik ruik de geur van de liefdesappels
  en overal groeien de heerlijkste vruchten.
  Mijn liefste, ik heb ze voor jou bewaard.

  Ach, was je maar een broer van mij,
  gezoogd door dezelfde moeder als ik.
  Als ik je dan buiten ontmoette,
  kon ik je zomaar kussen.
  Niemand zou dat vreemd vinden.
  Dan kon ik je gewoon naar mijn moeders huis brengen
  en heerlijke wijn aanbieden.
  Jonge wijn van mijn granaatappelen.
  Mijn hoofd ligt op zijn linkerarm
  en met zijn rechterarm omarmt hij mij.
  Meisjes van Jeruzalem, ik zeg het jullie met nadruk!
  Waarom willen jullie vooruit lopen op de liefde
  en haar overhaasten als de tijd daarvoor nog niet is aangebroken?

Vrienden

  Hoog. 8:5a
  Wie komt daar uit de woestijn aanlopen,
  ondersteund door haar liefste?

Geliefde

  Hoog. 8:5b-7
  Onder de appelboom heb ik je gewekt.
  Daar heeft je moeder je ontvangen.
  Zij heeft jou gebaard.
  Houd mij dicht tegen je aan;
  ik wil altijd in jouw armen blijven.
  Want de liefde is zo sterk als de dood.
  De hartstocht laat niet meer los, net zo min als het dodenrijk dat doet.
  Het vuur van de hartstocht brandt met hete vlammen,
  door de HERE ontstoken.
  Geen water kan die liefde doven;
  geen rivier kan de liefde wegspoelen.
  Zelfs als iemand al zijn bezittingen bood in ruil voor de liefde,
  zou hem dat niet baten.
  Met minachting zou hem de deur worden gewezen.

Vrienden

  Hoog. 8:8,9
  Wij hebben een klein zusje;
  zij heeft zelfs nog geen borsten.
  Wat moeten wij doen
  als op een dag iemand om haar komt?
  Als zij zich in reinheid bewaart,
  zullen wij haar daarvoor prijzen.
  Maar als zij zich te gemakkelijk geeft,
  zullen wij dat verhinderen.

Geliefde

  Hoog. 8:10-12
  Ik heb mijzelf in reinheid bewaard tot nu toe.
  Nu ben ik voor hem degene,
  die zich volkomen geven wil.
  Salomo had in Baäle-Hamon een wijngaard.
  Hij liet die bewaken,
  omdat hij van grote waarde was.
  Mijn wijngaard is voor mijzelf alleen.
  Al uw overvloed laat ik u, Salomo.

Minnaar

  Hoog. 8:13
  Mijn allerliefste, die in een lusthof woont,
  laat mij je stem horen.
  Mijn vrienden luisteren mee.

Geliefde

  Hoog. 8:14
  Mijn liefste, kom snel naar mij toe.
  Doe als de gazelle of als een jong hert
  op bergen vol heerlijk struikgewas.

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- mei



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen