16 augustus


Ezechiël spreekt zich uit tegen Israël

In de volgende vijf jaren, van 591 tot 586 voor Christus, spreekt Ezechiël zich een aantal malen uit tegen Juda vanwege haar afgoderij, haar valse profeten, haar corrupte leiders, haar opstandige geest, haar godsdienstige ontrouw en haar zonden. De inleiding beschrijft een hoogst ongebruikelijke gebeurtenis. Ezechiël zegt dat God hem meenam naar Jeruzalem om hem de afgoderij in de tempel en de straf voor de afgodenaanbidders en de corrupte leiders te laten zien. Daarna brengt God hem terug naar zijn huis in Tel-Abib. Op de een of andere manier gebeurt dit allemaal terwijl Ezechiël in zijn huis zit, in aanwezigheid van een groep volksoudsten.

Ezec. 8:1-4 - Tel-Abib (591 v.C.)
EZECHIEL NAAR JERUZALEM GEBRACHT. Op de vijfde dag van de zesde maand in het zesde jaar van koning Jojakins gevangenschap, kwam de kracht van de Oppermachtige HERE over mij, terwijl ik in mijn huis met de leiders van Juda zat te praten. En ik zag een gestalte, die vanaf zijn middel naar beneden uit vuur bestond; zijn bovenlichaam zag eruit als blinkend metaal. De gestalte stak iets uit dat op een hand leek en pakte mij bij mijn haren. En de Geest tilde mij op in de lucht en bracht mij naar Jeruzalem, naar de ingang van de noordelijke poort waar het grote afgodsbeeld stond dat zoveel ergernis opwekt. Plotseling verscheen de heerlijkheid van de God van Israël, net zoals ik eerder had gezien in het dal.

Ezec. 8:5-18
AFGODERIJ IN TEMPEL. Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, kijk naar het noorden." Ik zag ten noorden van de poort bij het altaar het afgodsbeeld staan.
Hij zei: "Mensenzoon, ziet u wat zij doen? Ziet u welke grote zonden de Israëlieten hier begaan, zodat Ik uit mijn tempel word verdreven? Maar kom, Ik zal u nog grotere zonden laten zien!"
Hij bracht mij naar de toegangsdeur van de tempelhof, waar ik een gat in de muur ontdekte. "Breek door deze muur heen", zei Hij. Toen ik dat deed, kwam een deur naar een verborgen kamer tevoorschijn.
"Ga naar binnen", zei Hij, "en kijk welke goddeloosheid daar wordt bedreven!" Ik ging naar binnen. De muren waren versierd met afbeeldingen van allerlei slangen, hagedissen en andere weerzinwekkende dieren. Ook waren er afbeeldingen van alle afgoden die de Israëlieten vereerden. En zeventig leiders van Israël stonden daar in het gezelschap van Safans zoon Jaäzanja en aanbaden de afbeeldingen. Ieder van hen had een wierookvat in de hand en de rook vulde de hele kamer.
Toen zei de HERE tegen mij: "Mensenzoon, hebt u gezien wat de leiders van Israël in het geheim doen, ieder bij zijn afgodsbeeld? Zij zeggen: 'De HERE kijkt toch niet naar ons. Hij heeft het land verlaten." Hij vervolgde: "Kom, dan zal Ik u zonden laten zien, die nog groter zijn dan deze!"
Hij bracht mij naar de noordelijke tempelpoort en daar zaten vrouwen te huilen om hun god Tammuz. "Hebt u dit gezien?" vroeg Hij. "Maar Ik zal u nog grotere gruwelen laten zien!"
Toen bracht Hij mij in de binnenste tempelhof en daar bij de deur, tussen de voorhal en het koperen altaar, stonden ongeveer 25 mannen met hun rug naar de tempel van de HERE en met hun gezicht naar het oosten gekeerd de zon te aanbidden!
"Hebt u het gezien?" vroeg Hij. "Doet het de inwoners van Juda dan helemaal niets dat zij deze gruwelijke zonden bedrijven en het hele land vullen met onrecht? Zij steken hun tong tegen Mij uit en wakkeren zo mijn felle toorn aan. Daarom zal Ik hun in mijn toorn meedogenloos straffen zonder iemand te sparen. En ook al schreeuwen zij om genade, Ik zal niet luisteren."

Ezec. 9:1-11
DOOD VAN AFGODENAANBIDDERS. Toen hoorde ik Hem met krachtige stem roepen: "Breng de wachters van de stad hierheen, ieder met een wapen in de hand." Op Zijn geroep verschenen zes mannen uit de richting van de bovenste noordelijke poort, ieder met een dodelijk wapen. Eén van hen droeg linnen kleding en had een schrijverskoker aan zijn middel. Zij gingen de tempel binnen en bleven naast het koperen altaar staan.
En de heerlijkheid van de God van Israël steeg op vanaf de cherubs waarop Hij had gerust, tot boven de ingang van de tempel. En de HERE zei tegen de man met de schrijverskoker: "Ga door de straten van Jeruzalem en zet een teken op de voorhoofden van de mensen die huilen en zuchten om alle zonden die zij om zich heen zien."
Tegen de andere mannen hoorde ik de HERE zeggen: "Loop achter hem aan door de stad en dood ieder die geen teken op het voorhoofd heeft. Spaar niemand en toon geen medelijden. Dood hen allemaal: Oud en jong, meisjes, vrouwen en kleine kinderen; maar raak niemand aan die het teken draagt. Begin hier maar, bij mijn heiligdom!" En zo begonnen zij met de leiders te doden.
Hij zei: "Ontheilig de tempel! Vul de voorhoven met de lichamen van hen die u doodt! Vooruit, ga uw gang!" Zo trokken zij door de stad en deden wat hun was opgedragen. Terwijl zij hun opdracht uitvoerden, was ik alleen. Ik liet mij met mijn gezicht naar beneden op de grond vallen en riep: "Och Oppermachtige HERE! Zal de uitbarsting van uw toorn tegen Jeruzalem iedereen wegvagen die in Israël is achtergebleven?"
"De zonden van de inwoners van Israël en Juda zijn erg groot en het hele land is vol moord en onrechtvaardigheid, want zij denken bij zichzelf: De HERE heeft het land verlaten en ziet ons toch niet!" Daarom zal ik hen niet sparen, noch medelijden met hen hebben. Ik zal hen laten boeten voor alles wat zij hebben misdaan.
Op dat moment kwam de man in de linnen kleding en met de schrijverskoker terug en zei: "Ik heb de opdracht die U mij gaf, uitgevoerd."

Ezec. 10:1-22
HEERLIJKHEID VERLAAT TEMPEL. Plotseling verscheen in de lucht een troon van blauw saffier boven de hoofden van de cherubs. De HERE richtte het woord tot de man in de linnen kleding en zei: "Ga tussen de wielen onder de cherubs, neem een handvol gloeiende kolen en strooi die uit over de stad." En terwijl ik toekeek, deed hij dat.
De cherubs stonden aan het zuidelijke einde van de tempel toen de man erheen ging. En een wolk vulde de binnenste voorhof. Toen steeg de heerlijkheid van de HERE op boven de cherubs en begaf zich naar de ingang van de tempel. De tempel werd gevuld met de wolk van Zijn heerlijkheid en de hof van de tempel was vol helderheid van de heerlijkheid van de HERE. En het geluid van de vleugels van de cherubs leek op de stem van de Almachtige God als Hij spreekt en kon in de buitenste hof duidelijk worden gehoord.
Toen de HERE de man in linnen kleding opdroeg zich tussen de cherubs te begeven en enkele gloeiende kolen tussen de wielen weg te pakken, ging de man erheen en bleef naast één van de wielen staan. Eén van de cherubs stak zijn hand uit (iedere cherub had onder zijn vleugels iets dat leek op menselijke handen), pakte enkele kolen uit het vuur tussen hen in en legde ze in de handen van de man in de linnen kleding. Hij pakte ze aan en ging weg.
Elk van de vier cherubs had een wiel naast zich. Een wervelwiel, zoals ik hoorde dat het werd genoemd. Het was een wiel, met daarin kruiselings een ander wiel. Deze wielen zagen er uit als glanzend turkoois. Alle vier hadden ze dezelfde vorm en in elk wiel bevond zich een ander wiel. Wanneer zij bewogen, gingen ze in de richting waarin de cherubs keken en daarbij draaiden ze niet rond. Ook de cherubs gingen alleen in de richting waarin hun gezicht keek en weken daarvan niet af. Bovendien zag ik dat hun lichaam (dat wil zeggen hun rug, handen en vleugels) helemaal bezet was met ogen, net als de velgen van de wielen. Ieder van de vier cherubs had vier gezichten; het eerste was dat van een cherub, het tweede dat van een mens, het derde dat van een leeuw en het vierde dat van een arend.
Dit waren dezelfde wezens die ik bij de rivier de Kebar had gezien. Wanneer zij de lucht ingingen, gingen de wielen met hen mee en bleven tijdens hun vlucht naast hen. Als de cherubs stilstonden, stonden de wielen ook stil, want de geest van de cherubs bevond zich in de wielen.
Toen begaf de heerlijkheid van de HERE zich van de deur van de tempel naar een plaats boven de cherubs. En terwijl ik toekeek, vlogen de cherubs met hun wielen naast zich naar de oostelijke poort van de tempel. De heerlijkheid van de God van Israël bleef boven hen. Dit waren de levende wezens die ik onder de God van Israël had gezien bij de rivier de Kebar. Ik wist dat het de cherubs waren. Elk had vier gezichten en vier vleugels, met onder hun vleugels iets wat leek op menselijke handen. Hun gezichten leken ook op de gezichten die ik had gezien bij de rivier de Kebar. En ook zij bewogen zich recht vooruit, net zoals die anderen.

Ezec. 11:1-13
CORRUPTE LEIDERS VEROORDEELD. Toen tilde de Geest mij op en bracht mij naar de oostelijke tempelpoort. Daar zag ik 25 van de meest vooraanstaande mannen uit de stad. Onder hen waren ook de volksleiders Jaäzanja, de zoon van Azzur, en Pelatja, de zoon van Benaja. De Geest zei tegen mij: "Mensenzoon, dit zijn de mannen die voortdurend kwade praktijken bedenken en de stad vergiftigen met hun goddeloze adviezen. Want zij zeggen tegen de mensen: 'Dit is het moment om Jeruzalem weer op te bouwen, want onze stad is als een ijzeren schild dat ons tegen alle gevaar zal beschermen.' Profeteer daarom luid en duidelijk tegen hen, mensenzoon."
Toen kwam de Geest van de HERE over mij en droeg mij op te zeggen: "De HERE zegt tegen alle inwoners van Israël: Is dat wat u zegt? Ja, Ik weet dat het dat is. Ik ken immers al uw gedachten, elk denkbeeld dat in u leeft. U hebt eindeloos gemoord en uw straten met lijken gevuld.
Daarom zegt de Oppermachtige HERE: Denkt u dat deze stad een ijzeren schild is? Nou, dat is zij niet! Zij zal u niet kunnen beschermen. Uw slachtoffers zullen overal in de stad liggen, maar u zult naar buiten worden gesleept en worden terechtgesteld. Ik zal u blootstellen aan de oorlog die u zo lang hebt gevreesd, zegt de Oppermachtige HERE. Ik zal u uit Jeruzalem weghalen en overleveren aan buitenlanders, die mijn vonnis over u zullen voltrekken. Overal in het land Israël zult u door het zwaard worden gedood. Nee, deze stad zal geen ijzeren schild voor u zijn, waarachter u veilig bent. Ik zal u tot aan de grenzen van Israël achtervolgen en u zult weten dat Ik de HERE ben; u, die Mij niet hebt gehoorzaamd, maar liever het voorbeeld van de volken rondom u volgde.
Terwijl ik nog bezig was hun dit alles te vertellen, stierf Pelatja, de zoon van Benaja, plotseling. Ik liet mij met mijn gezicht naar beneden op de grond vallen en riep: "Och HERE God, wilt U ieder die nog over is in Israël, gaan doden?"

Ezec. 11:14-21
HERSTEL BELOOFD. Opnieuw kwam er een boodschap van de HERE: "Mensenzoon, het restant van het volk dat in Jeruzalem is achtergebleven, zegt over uw medeballingen: 'De HERE heeft hen vanwege hun goddeloosheid gestraft en verbannen. En nu heeft Hij ons hun land gegeven!'
Maar vertel de ballingen dat de Oppermachtige HERE zegt: Ook al heb Ik u verspreid over alle landen van de wereld, toch zal Ik een heiligdom voor u zijn gedurende uw verblijf in die landen.
Ik zal u weer verzamelen uit de landen waarover u bent verspreid en u het land Israël teruggeven.
En als u vandaar bent teruggekeerd, zult u elk spoor van de afgodenverering verwijderen. Ik zal u een ander hart geven en een nieuwe geest; uw harten van steen zal Ik vervangen door tedere harten van liefde, zodat u mijn wetten zult gehoorzamen en mijn volk zult zijn en dan zal Ik ook uw God zijn. Maar wat betreft degenen die in Jeruzalem zijn en met hart en ziel hun afgoden dienen, hun zal Ik al hun zonden betaald zetten", zegt de Oppermachtige HERE.

Ezec. 11:22-25
EZECHIEL TERUG IN TEL-ABIB. Toen sloegen de cherubs hun vleugels uit en stegen op in de lucht met hun wielen naast zich. De heerlijkheid van de God van Israël bevond zich boven hen. En de heerlijkheid van de HERE steeg op uit de stad en begaf zich boven de berg aan de oostkant. Daarna bracht de Geest van God mij terug naar Babel, naar de Joden die daar in ballingschap waren. En zo eindigde mijn visioen waarin ik Jeruzalem bezocht.
Ik vertelde de ballingen alles wat de HERE mij in het visioen had laten zien.

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- augustus



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen