25 november


De eerste zendingsreis

Om de wereld buiten Judea en Samaria beter te kunnen evangeliseren, worden Barnabas en Saulus (vanaf dit moment Paulus genoemd) er door de Heilige Geest toe aangezet om een reis door het hedendaagse Centraal- Turkije en Cyprus te ondernemen. Paulus en Barnabas vertrekken uit Antiochië in het noorden van Syrië en gaan scheep in de haven van Seleucië. Zij leggen aan in Salamis op Cyprus, een eiland in de Middellandse Zee. Nadat zij het eiland overgestoken hebben naar de stad Pafos, gaan zij per boot naar Pamfylië aan de zuidkust van Turkije, waar zij enige tijd in de stad Perge verblijven. Op dit moment besluit Johannes Markus, die later een van de vier evangelies zal schrijven en die blijkbaar met hen is meegereisd, om terug te keren naar Jeruzalem. Later in het historische verslag zullen we ontdekken dat dit afscheid tot enige problemen leidt tussen Paulus en de jonge evangelist, maar uiteindelijk zullen zij zich toch verzoenen.
Vanuit Perge reist de groep van Paulus naar de stad Antiochië in de streek van Pisidië. Lukas beschrijft de preek die Paulus daar houdt. Het is een preek die wellicht representatief is voor de prediking van Paulus tijdens deze hele reis. De preek is in bepaalde opzichten vergelijkbaar met de preek van Petrus op Pinksterdag en richt zich vooral op de Joden die zich op de Sabbat in de synagogen verzamelen. In deze preek beschrijft Paulus de geschiedenis van de omgang van God met het volk Israël, wijst hij op de vele profetieën over de komende Messias en stelt hij dat Jezus de herrezen Heer is. Maar Paulus voegt hier meteen aan toe dat ook de niet-Joden Gods genade kunnen ontvangen.
Na deze preek komen een groot aantal Joden in Antiochië, en later ook in de steden Iconium, Lystra en Derbe, tot geloof in Jezus. Maar er zijn enkele Joden die jaloers zijn op het succes van Paulus en het volk ophitsen om een vervolging van Paulus te beginnen. Paulus overleeft zelfs een steniging voordat hij naar Syrië afreist. Onderweg zal hij de zojuist gestichte Christelijke gemeenten bezoeken en in elke gemeente oudsten aanwijzen als geestelijke herders.

Hand. 13:1-3 - Antiochië
BARNABAS EN SAULUS GEROEPEN. In de christengemeente van Antiochië waren verschillende profeten en leraars: Barnabas, Simeon de Neger, Lucius van Cyrene, Manaën (die samen met Herodes Antipas was opgevoed) en Saulus. Op een dag, toen deze mannen vastten en bij elkaar waren om de Here te aanbidden, zei de Heilige Geest tegen hen: "Geef Mij Barnabas en Saulus, want Ik heb een speciale taak voor hen." Zij bleven nog langer vasten en bidden. Daarna legden de anderen hun handen op de twee mannen en lieten hen gaan.

Hand. 13:4,5 - Cyprus
REIS BEGINT IN CYPRUS. Barnabas en Saulus, die er dus door de Heilige Geest op uitgestuurd waren, gingen naar Seleucië aan de kust en staken vandaar over naar Cyprus. In het havenstadje Salamis spraken zij in verschillende synagogen over Jezus Christus. Johannes Markus was met hen meegegaan om te helpen.

Hand. 13:6-12 - Pafos op Cyprus
ELYMAS VERBLIND. Zij trokken het hele eiland door en kwamen tenslotte in Pafos, aan de westkust. Daar ontmoetten zij een Joodse tovenaar die beweerde dat hij een profeet was. Hij heette Bar-Jezus (in het Grieks Elymas) en was bevriend met Sergius Paulus, de gouverneur van het eiland, een wijs man. De gouverneur riep Barnabas en Saulus bij zich omdat hij wilde horen wat zij over Jezus Christus te zeggen hadden. Elymas was daar fel tegen gekant en probeerde de aandacht van de gouverneur af te leiden om zo te voorkomen dat die in Jezus Christus zou gaan geloven. Saulus (die toen al Paulus werd genoemd) was vol van de Heilige Geest, keek Elymas recht in de ogen en zei: "Wat bent u een gemeen en listig heerschap! U bent een vijand van alles wat goed is! Zoon van de duivel! Houdt u nooit op de woorden van de Here te verdraaien? Nu geeft God u uw verdiende loon. U zult blind worden en het zal lang duren voordat u de zon weer kunt zien."
Op hetzelfde moment kwam er een waas voor de ogen van Elymas en even later zag hij niets meer. Hij liep tastend rond, op zoek naar iemand die hem kon leiden. Toen de gouverneur dat zag, kwam hij tot geloof in de Here Jezus Christus. Hij was diep onder de indruk van Zijn leer.

Hand. 13:13,14a - Perge in Pamfylië
JOHANNES MARKUS GAAT TERUG. Paulus en zijn metgezellen verlieten Pafos en gingen per boot naar Perge, in Pamfylië. Johannes Markus reisde niet verder met hen mee, maar ging vandaar naar Jeruzalem terug. Paulus en zijn gezelschap reisden door naar een plaats in Pisidië, die ook Antiochië heette en bleven daar een tijd.

Hand. 13:14b-25 - Antiochië in Pisidië
EERSTE VASTGELEGDE PREEK VAN PAULUS. Op de sabbat gingen zij naar de synagoge. Nadat er uit de boeken van Mozes en de profeten was voorgelezen, lieten de leiders van de synagoge de gasten vragen of een van hen misschien iets zou willen zeggen, waardoor de mensen bemoedigd zouden worden.
Paulus stond op en wenkte om stilte. "Mannen van Israël en u die ontzag voor God hebt, weet wel dat de God van Israël onze voorouders heeft uitgekozen om Zijn volk te zijn. Toen zij als vreemdelingen in Egypte woonden, maakte Hij hen groot. Met geweldige wonderen leidde Hij hen uit dat land. Hij verdroeg hun grillen tijdens de veertig jaar dat zij in de woestijn rondzwierven. Nadat Hij de zeven volken die in Kanaän woonden had uitgeroeid, gaf Hij het land aan de Israëlieten.
Daarna gaf Hij hun telkens weer nieuwe leiders, 450 jaar lang, tot de profeet Samuël. Toen wilden zij een koning hebben. God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin. Maar na veertig jaar zette God hem af en gaf hun een nieuwe koning, David, een man naar Zijn hart. 'Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden', zei Hij, 'een man naar mijn hart, die altijd zal doen wat Ik hem vraag'.
Eén van Davids nakomelingen, Jezus, is de Redder, Die door God aan Israël beloofd was. Voordat Jezus in het openbaar optrad, riep Johannes de Doper het volk van Israël op tot bekering, die door een doop in water gevolgd moest worden. Aan het einde van zijn levensweg zei Johannes: 'U denkt toch niet dat ik de Christus ben? Nee, Hij komt na mij. Ik ben het zelfs niet waard Zijn slaaf te zijn.'

Hand. 13:26-41
Mannen broeders, afstammelingen van Abraham en u die ontzag voor God hebt: Wij hebben het nieuws ontvangen dat er redding is door Jezus Christus. De Joden van Jeruzalem en hun leiders hebben Hem niet erkend, hoewel zij zich realiseerden dat Hij het was, over Wie elke sabbat in de synagoge wordt voorgelezen. Door Hem te doden, hebben zij de profetieën in vervulling doen gaan. Hoewel zij geen geldige reden konden vinden om Hem ter dood te veroordelen, hebben zij Pilatus toch gevraagd Hem om te brengen. Toen alles gebeurd was wat er over Hem in de Boeken staat, hebben zij Hem van het kruis gehaald en in een graf gelegd. Maar God heeft Hem weer levend gemaakt. In de dagen daarna is Hij vele malen gezien door de mannen en vrouwen, die met Hem uit Galilea naar Jeruzalem waren gekomen. Die zijn nu Zijn getuigen. Zij vertellen iedereen wat zij van Hem weten.
Wij brengen u het goede nieuws dat de belofte, die God lang geleden aan onze voorouders heeft gedaan, in onze tijd werkelijkheid is geworden. God heeft die belofte vervuld door Jezus weer levend te maken. Dat komt overeen met wat in de tweede psalm staat:

  'U bent mijn Zoon.
  Ik heb U vandaag het leven gegeven.'

Dat God Hem weer levend heeft gemaakt en Hem nooit meer zal laten sterven, klopt met wat er in de Boeken staat.

  'Ik zal voor U de geweldige dingen doen die Ik David heb beloofd.'

In één van de andere psalmen staat het weer anders:

  'God, U zult het lichaam van Uw heilige dienaar niet laten vergaan.'

Die woorden hebben geen betrekking op David. Want nadat die de mensen van zijn tijd volgens de wil van God had gediend, is hij gestorven. Hij is bij zijn voorouders begraven en zijn lichaam is vergaan. Maar het lichaam van Jezus, Die door God weer levend is gemaakt, is niet vergaan.
Broeders, luister! Deze Jezus laat u weten dat uw zonden kunnen worden vergeven. Ieder die in Hem gelooft, wordt bevrijd van alle schuld en staat daardoor recht voor God; iets wat men nooit bereikt door zich aan de wet van Mozes te houden. Wijs dit niet meteen af. Wees voorzichtig, anders zou op u van toepassing kunnen zijn wat één van de profeten heeft gezegd:

  'Ja, kijk maar verbaasd, lelijke spotters.
  Verdwijn uit mijn ogen,
  want ik doe in uw dagen iets
  wat u nooit zult geloven,
  als men het u vertelt.'

Hand. 13:42,43
PREEK POSITIEF ONTVANGEN. Toen Paulus en Barnabas de synagoge verlieten, werd hun gevraagd de volgende sabbat terug te komen en weer over Jezus te spreken. Na de bijeenkomst gingen vele Joden en andere vereerders van God hen achterna. Paulus en Barnabas spoorden hen aan te blijven vertrouwen op de genade van God.

Hand. 13:44-47
JALOEZIE EN OPPOSITIE. De volgende sabbat liep bijna de hele stad te hoop om te horen wat er over Jezus Christus zou worden gezegd. De Joodse leiders werden kwaad, omdat Paulus en Barnabas zo in de belangstelling stonden. Zij waren erg jaloers en spraken Paulus fel tegen, in een taal die verre van netjes was.
Paulus en Barnabas lieten zich niet van hun stuk brengen en zeiden: "Vanzelfsprekend moest u het eerst horen wat God te zeggen heeft. Maar nu u er niets van moet hebben en daarmee bewijst het eeuwige leven niet waard te zijn, gaan wij het de andere mensen vertellen, want dat heeft de Here ons opgedragen. Hij zei:

  'Ik heb U gemaakt tot een licht voor de niet-Joodse volken,
  om redding te brengen tot in de verste uithoeken van de aarde.'"

Hand. 13:48-52
NIET-JODEN GELOVEN. Toen de niet-Joodse mensen in de stad dat hoorden, waren zij blij verrast. Zij vonden het heel fijn dat Paulus hun over de Here vertelde. En allen die bestemd waren voor het eeuwige leven, geloofden wat hij zei.
Het nieuws over Jezus Christus ging door heel de streek. Dat was erg tegen de zin van de Joodse leiders. Zij hitsten voorname, gelovige vrouwen en het stadsbestuur op en slaagden erin een vervolging tegen Paulus en Barnabas te ontketenen, zodat die uit dat gebied werden verjaagd. De twee apostelen schudden het stof van hun voeten om hun vervolgers duidelijk te maken dat zij niets meer met hen te maken wilden hebben. Maar de blijdschap van de christenen in de stad werd er niet minder door, integendeel. De Heilige Geest vervulde hun hele wezen.

Hand. 14:1-7 - Iconium
GEMENGDE REACTIE IN ICONIUM. De volgende plaats waar Paulus en Barnabas kwamen, was Iconium. Toen zij daar waren, gingen ze samen naar de synagoge. Door wat ze vertelden, geloofden vele Joden en andere mensen in Jezus Christus. Maar ook daar waren weer Joden die niets van hen wilden weten. Die zaaiden onrust onder de mensen en zetten hen op tegen Paulus en Barnabas. De twee mannen trokken zich er niet veel van aan en bleven nog een hele tijd in de stad. Zij spraken vrijuit over Jezus Christus en de Here bevestigde wat zij zeiden door hen bijzondere dingen en vele wonderen te laten doen. De stad raakte in twee kampen verdeeld. Sommigen waren voor de Joden, anderen voor de apostelen. Op een gegeven ogenblik liepen een heleboel mensen, zowel Joden met hun leiders als niet-Joden, opgewonden te hoop om voorgoed met de apostelen af te rekenen en hen te stenigen. Toen Paulus en Barnabas dat hoorden, vluchtten zij voor hun leven. Ze gingen naar de landstreek Lycaonië, naar Lystra en Derbe, en spraken ook daar weer over Jezus Christus.

Hand. 14:8-10 - Lystra
KREUPELE MAN GENEZEN. In Lystra zat een man op straat, die zijn voeten niet kon gebruiken. Hij was al sinds zijn geboorte verlamd en had nooit kunnen lopen. Terwijl Paulus sprak, zat de man aandachtig te luisteren. Paulus keek hem eens goed aan en zag dat hij geloofde dat hij genezen zou worden. "Sta op!" riep hij hem toe. "Ga recht op uw voeten staan!" De man sprong op en begon te lopen.

Hand. 14:11-18
BARNABAS EN PAULUS AANBEDEN. Er steeg een luid gejuich op onder de mensen die erbij stonden. "De goden!" riepen zij in hun eigen taal. "De goden zijn in mensengedaante naar ons toegekomen!" Zij noemden Barnabas 'Zeus' en Paulus 'Hermes', omdat hij de mensen had toegesproken. De priester van de Zeus-tempel, die buiten de stad stond, bracht zelfs stieren en bloemenkransen bij de poort, want hij en de mensen wilden Barnabas en Paulus offers brengen.
Maar toen die dat hoorden, schrokken zij. Zij scheurden van ontzetting hun kleren en renden naar de mensen toe. "Mannen!" schreeuwden zij. "Wat bent u nu van plan? Wij zijn maar gewone mensen, net als u! Wij hebben goed nieuws voor u. De goden die u aanbidt, zijn geen echte goden. U moet de levende God vereren! Hij heeft de hemel, de aarde en de zee gemaakt en alles wat daarin is. Tot nu toe heeft Hij alle volken hun gang laten gaan. Maar toch heeft Hij Zich nooit onbetuigd gelaten. Altijd waren er bewijzen van Zijn goedheid: Regen en goede oogsten, zodat wij naar hartelust konden eten en genieten." De mensen hadden zich zo vast voorgenomen Barnabas en Paulus offers te brengen, dat die er met moeite in slaagden hen dit uit het hoofd te praten.

Hand. 14:19,20
PAULUS GESTENIGD. Maar de stemming in de stad sloeg om, toen er Joden uit Antiochië en Iconium kwamen, die veel kwaad over de apostelen vertelden. De mensen werden vijandig en gooiden stenen naar Paulus, die zo zwaar getroffen werd dat zij dachten dat hij dood was. Daarom sleepten ze hem de stad uit. Maar toen de christenen om hem heen kwamen staan, stond hij op en liep de stad binnen. De volgende morgen vertrok hij met Barnabas naar Derbe...

Hand. 14:21-23 - Antiochië in Pisidië
GEMEENTEN BEMOEDIGD. ...en [Paulus] bracht daar het goede nieuws van Jezus Christus. Nadat ze in Derbe vele mensen voor de Here hadden gewonnen, gingen ze terug naar Lystra, Iconium en Antiochië en bemoedigden de christenen daar. Zij spoorden hen aan in Jezus Christus te blijven geloven, ondanks de vervolgingen. "Want", zeiden zij, "voordat wij in het Koninkrijk van God komen, moeten wij nu eenmaal veel moeilijkheden doormaken." Ook wezen zij in elk van de christengemeenten leiders aan. Terwijl zij vastten, baden ze voor hen en vertrouwden hen toe aan God.

Hand. 14:24-28 - Antiochië in Syrië
RAPPORTAGE AAN GEMEENTE IN ANTIOCHIE. Paulus en Barnabas reisden door Pisidië en Pamfylië in de richting van de havenstad Attalia. Daarbij kwamen ze ook in Perge en spraken er over Jezus Christus.
In Attalia gingen zij aan boord van een schip dat hen naar Antiochië in Syrië zou brengen. Nu zij hun taak hadden afgerond, gingen zij terug naar de stad waar zij aan hun reis waren begonnen. Daar hadden zij, samen met de andere leiders van de christengemeente, God gevraagd hen onder Zijn hoede te nemen, zodat zij konden doen wat Hij hun had opgedragen. Toen ze in Antiochië aankwamen, riepen zij de christenen bijeen en vertelden hun wat God allemaal had gedaan. God had nu ook niet-Joden de mogelijkheid gegeven in Jezus Christus te geloven. Paulus en Barnabas bleven nog een hele tijd bij de christenen in Antiochië.

De conferentie in Jeruzalem

De tocht van Barnabas en Paulus door Klein-Azië eindigt kennelijk ergens rond 47 na Christus. Zij concentreren zich daarna waarschijnlijk weer op het onderricht in hun eigen streken, maar hun respijt is niet van lange duur. Rond 48 na Christus ontstaan er problemen in de kerk. Bepaalde Joodse Christenen uit Jeruzalem gaan naar Antiochië in het noorden en onderwijzen de niet-Joodse Christenen dat zij niet alleen gedoopt, maar ook besneden moeten worden om gehoorzaam te zijn aan God. Voor de Joden is de besnijdenis een teken van de verbondsrelatie die zij met God hebben en het is daarom alleen maar natuurlijk dat zij denken dat hetzelfde gevraagd wordt van de niet-Joodse Christenen. Maar ernstiger is hun misvatting dat zij geloven dat de besnijdenis geëist wordt als onderdeel van een algehele gehoorzaamheid aan de Wetten van Mozes. Niet alleen sporen zij de niet-Joden daarom aan om besneden te worden, zij eisen ook dat zij zich aan de volledige wet houden, net zoals de Joodse Christenen nog steeds doen.
Het probleem dat veroorzaakt wordt door deze zogenaamde “Judaïserende leraren” zal de kerk in de volgende jaren blijven verdelen en zal in verschillende latere brieven van Paulus een belangrijk onderwerp van discussie zijn. Maar op dit moment wordt het probleem tijdelijk opgelost door een conferentie in Jeruzalem, tijdens welke Paulus en Barnabas de apostelen en oudsten ontmoeten. Nadat zij op een rij hebben gezet hoe de Heilige Geest hen geleid heeft tot de evangelisatie van de niet-Joden, en nadat zij de Schrift hebben geraadpleegd over de profetieën over de niet-Joden, zijn zij het er allen over eens dat de besnijdenis (en dus impliciet de wet zelf) niet bindend is voor niet-Joden. Deze boodschap wordt vervolgens naar de niet-Joodse Christenen gestuurd, samen met een waarschuwing dat zij zich niet moeten inlaten met bepaalde afgodspraktijken die veel voorkomen onder de niet-Joden. Ten gevolge van deze overeenstemming zal de eenheid standhouden, al is het maar tijdelijk.

Hand. 15:1-5 - Antiochië (ca. 48-50 n.C.)
JUDAISERENDE LERAREN REDEN VOOR BIJEENKOMST. Enkele mannen uit Judea kwamen de christenen van Antiochië vertellen, dat zij niet gered konden worden, als ze zich niet eerst volgens Joods gebruik lieten besnijden. Paulus en Barnabas waren het daar helemaal niet mee eens en raakten met hen in een heftige discussie gewikkeld. Tenslotte werden Paulus en Barnabas, met enkele anderen, naar de apostelen en leiders in Jeruzalem gestuurd om hun deze kwestie voor te leggen. De christenen brachten hen een eind weg en gingen toen naar de stad terug. De mannen reisden door Fenicië en Samaria en gingen onderweg bij verschillende christenen langs. Die waren blij te horen dat ook niet-Joden tot bekering waren gekomen en in Jezus Christus geloofden. Toen zij in Jeruzalem kwamen, werden zij door de christengemeente, de apostelen en de leiders, met open armen ontvangen. Paulus en Barnabas vertelden wat God met hen had gedaan.
Maar sommigen van de Farizeeërs die christen waren geworden, zeiden: "Als die mensen christenen willen zijn, moeten zij zich ook laten besnijden en de wetten van Mozes houden!"

Hand. 15:6-12 - Jeruzalem
EVANGELISATIE VAN NIET-JODEN UITEENGEZET. De apostelen en leiders kwamen in een speciale vergadering bijeen om deze kwestie te bespreken. Na veel heen en weer gepraat stond Petrus op. "Mannen broeders", zei hij, "u weet allemaal dat God mij uit uw midden heeft uitgekozen om het goede nieuws van Jezus Christus aan de andere volken bekend te maken, zodat ook zij in Hem kunnen geloven. God heeft dat bevestigd door hun, net als ons, de Heilige Geest te geven. Hij maakt geen verschil tussen hen en ons. Doordat zij in Jezus Christus geloven, heeft Hij hun hart van kwaad gezuiverd. Wel, waarom wilt u het beter weten dan God, door deze nieuwe christenen een juk op de schouders te leggen dat voor ons en onze voorouders al te zwaar was? Wij geloven immers op dezelfde wijze als zij gered te worden, door de genade van de Here Jezus!"
Toen werd het stil in de bijeenkomst. Iedereen ging ervoor zitten om te luisteren naar wat Paulus en Barnabas te zeggen hadden. God had door deze twee mannen geweldige dingen en grote wonderen onder de vreemde volken gedaan.

Hand. 15:13-21
JAKOBUS STELT OPLOSSING VOOR. Nadat zij waren uitgesproken, nam Jakobus het woord. "Luister, mannen broeders. Petrus heeft ons verteld hoe God voor het eerst mensen van een ander volk benaderde om hen tot Zijn volk te maken. Dat klopt met wat de profeet Amos heeft geschreven. Hij schreef namens God:

  'Ik zal terugkeren
  om het vervallen huis van David te herbouwen.
  Op de plaats van de ruïne
  zal Ik een nieuw gebouw neerzetten,
  zodat de rest van de mensheid de Here zal zoeken,
  alle vreemde volken die Ik voor Mijzelf heb opgeëist.
  Dat heb Ik Mij vanaf het begin al voorgenomen.'

Daarom vind ik dat wij de niet-Joden die God gehoorzamen, niet moeten lastigvallen met de wet van Mozes. Het enige wat wij hun zullen schrijven, is dat zij niets mogen eten van wat aan afgoden geofferd is; dat zij geen hoererij mogen plegen; dat zij geen vlees mogen eten van dieren die door verstikking zijn gedood en dat zij geen bloed mogen eten of drinken. Want sinds jaar en dag zijn er in alle steden mensen, die de wet van Mozes bekendmaken. Elke sabbat wordt de wet in de synagoge voorgelezen."

Hand. 15:22-29
BRIEF AAN NIET-JODEN. Toen besloten de apostelen en de leiders enkelen uit hun midden met Paulus en Barnabas mee te sturen naar Antiochië. De hele gemeente was het daarmee eens. Degenen die daarvoor werden uitgekozen, waren Judas (die ook wel Barsabbas werd genoemd) en Silas. Twee mannen die een belangrijke plaats in de gemeente hadden. Zij kregen een brief mee, waarin stond:

"Beste broeders in Antiochië, Syrië en Cilicië.

Wij hebben gehoord dat er bij u, die niet van Joodse afkomst bent, grote opschudding en onzekerheid is ontstaan door wat sommigen van ons u hebben verteld. Wel, dat hebben zij niet in onze opdracht gedaan. Daarom leek het ons goed twee mannen uit te kiezen en naar u toe te sturen, samen met onze vrienden Barnabas en Paulus, die hun leven voor de naam van onze Here Jezus Christus op het spel hebben gezet. De twee mannen die wij sturen, zijn Judas en Silas. Zij zullen u vertellen wat wij besloten hebben. De Heilige Geest en wij hebben namelijk besloten u geen verdere verplichtingen op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: eet niets van wat aan afgoden geofferd is; eet of drink geen bloed; eet geen vlees van dieren die door verstikking ter dood gebracht zijn en pleeg geen hoererij. Als u zich daaraan houdt, is het goed.

Wij wensen u het allerbeste."

Hand. 15:30-35 - Antiochië
VREUGDE ONDER NIET-JODEN. Nadat zij afscheid hadden genomen, gingen de mannen naar Antiochië, riepen daar alle christenen bijeen en overhandigden hun de brief. Toen die was voorgelezen, was iedereen blij. Wat erin stond, was voor hen een grote opluchting. Daarna hielden Judas en Silas, die het woord van God konden brengen, allebei een lange toespraak. De christenen werden daardoor bemoedigd en versterkt in hun geloof. Judas en Silas bleven er nog een hele tijd en toen de christenen hen lieten gaan, moesten zij de hartelijke groeten doen aan degenen die hen gestuurd hadden. Silas besloot er te blijven tot Paulus en Barnabas ook vertrokken. Paulus en Barnabas bleven nog in Antiochië. Samen met vele anderen onderwezen zij over de Here Jezus en maakten het goede nieuws over Hem bekend.

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- november



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen