7 februari


De reis begint

Het volk is geteld en hun taken zijn verdeeld, en dus geeft God de Israëlieten nu orders voor de opmars. Mozes vraagt een familielid met de naam Hobab om gids voor de Israëlieten te zijn en Hobab stemt daar kennelijk mee in. Maar de echte gids is God zelf. Zijn aanwezigheid wordt gemanifesteerd in de beweging van een wolk boven de ark en de tabernakel. Er zal nog een laatste voorbereiding plaatsvinden en dan zal de reis beginnen.

Num. 10:1-10
OPDRACHT VOOR ZILVEREN TROMPETTEN. Nu zei de HERE tegen Mozes: "Maak twee trompetten van gedreven zilver. Die moeten worden gebruikt om het sein 'verzamelen' en 'opbreken' te blazen. Als op twee trompetten wordt geblazen, is dat het teken dat het hele volk zich moet verzamelen bij de ingang van de tabernakel. Als één trompet wordt geblazen, moeten alleen de stamhoofden zich bij u verzamelen. Er zullen verschillende trompetsignalen nodig zijn om onderscheid te maken tussen het sein 'verzamelen' en 'opbreken en verder trekken'. Als het vertreksignaal wordt geblazen, moeten de stammen die aan de oostkant van de tabernakel hun kamp hebben, het eerst vertrekken. Bij het volgende signaal vertrekken de stammen aan de zuidkant. Alleen de priesters mogen de trompet blazen. Dit is een vaste instelling, die van generatie op generatie moet worden nageleefd. Wanneer u aankomt in het beloofde land en oorlog voert tegen uw vijanden, zal de HERE u horen en u te hulp komen als u in nood alarm blaast op de trompetten. Gebruik de trompetten ook in tijden van blijdschap: tijdens de jaarlijkse feesten en aan het begin van elke maand om uw vreugde over de brandoffers en vrede-offers te laten blijken. God zal dan steeds weer denken aan Zijn verbond met u. Want Ik ben de HERE, uw God."

Num. 10:11-16 - 2e maand, 2e jaar (ca. 1445 v.C.)
ISRAELIETEN GAAN OP WEG. De wolk steeg op boven de tabernakel op de twintigste dag van de tweede maand van het tweede jaar na Israëls uittocht uit Egypte. De Israëlieten verlieten de Sinaï-woestijn en volgden de wolk naar de woestijn Paran. Dit was hun eerste reis sinds de HERE aan Mozes de reisopdrachten had gegeven.
Aan het hoofd van de stoet liep de stam Juda, gegroepeerd achter de stambanier, onder leiding van Nahesson, de zoon van Amminadab. Daarachter kwamen de stam van Issaschar, onder leiding van Ne-thaneël, de zoon van Zuar, en de stam van Zebulon, geleid door Eliab, de zoon van Helon.

Num. 10:17-20
TABERNAKEL AFGEBROKEN. De tabernakel was afgebroken en de Gersonieten en Merarieten waren de volgende groep in de stoet. Zij droegen de tabernakel op hun schouders.
Daarachter kwam de banier van Ruben, waar Elizur, de zoon van Sedeür zijn mensen leidde. De volgende stammen waren die van Simeon, onder leiding van Selumiël, de zoon van Zurisaddai, en die van Gad, onder leiding van Eljasaf, de zoon van Rehuël.

Num. 10:21-24
HEILIGE VOORWERPEN GEDRAGEN. Achter deze twee stammen liepen de Kehathieten, die de voorwerpen uit het Heilige droegen. Wanneer zij op de nieuwe kampplaats aankwamen, hadden de anderen de tabernakel al opgezet.
Achter deze Levieten kwamen de stam van Efraïm, onder leiding van Elisama, de zoon van Ammihud, de stam van Manasse, onder leiding van Gamaliël, de zoon van Pedazur, en die van Benjamin, onder leiding van Abidan, de zoon van Gideoni.

Num. 10:25-28
ACHTERHOEDE IN BEWEGING. De achterhoede van de stoet bestond uit de stam van Dan, onder leiding van Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai, de stam van Aser, onder leiding van Pagiël, de zoon van Ochran, en tenslotte de stam van Naftali, onder leiding van Ahira, de zoon van Enan. Dat was de volgorde waarin de stammen reisden.

Num. 10:29-32
HOBAB GEVRAAGD GIDS TE ZIJN. Op een dag zei Mozes tegen zijn zwager Hobab, de zoon van zijn schoonvader Jethro : "Wij zijn nu eindelijk echt op weg naar het beloofde land. Ga toch met ons mee, er zal goed voor je gezorgd worden. Want de HERE heeft Israël veel goeds beloofd." Maar zijn zwager antwoordde: "Nee, ik wil terug naar mijn eigen land en mijn familie."
"Blijf toch bij ons", drong Mozes aan, "want jij kent de weg in de woestijn en je zou ons goed kunnen helpen. Als je meegaat, kun je ook genieten van al het goede dat de HERE ons gaat geven."

Num. 10:33,34
REIS VAN DRIE DAGEN. Nadat de Israëlieten bij de berg Sinaï waren opgebroken, trokken zij drie dagreizen verder. De ark ging voorop om de volgende stopplaats aan te wijzen. Het was dag toen zij vertrokken en de wolk ging voor hen uit toen zij zich in beweging zetten.

Num. 9:15-23, Ex. 40-36-38
WOLK ALS GIDS. Op de dag dat de tabernakel werd opgezet, bedekte de wolk deze en 's nachts veranderde de wolk in een zuil van vuur die de hele nacht zichtbaar bleef. Zo ging het voortdurend: overdag een wolk en 's nachts een vuurzuil. Wanneer de wolk opsteeg, braken de Israëlieten op, volgden hem naar de plaats waar hij stopte en sloegen daar het kamp op. Op die manier reisden zij op bevel van de HERE, stopten waar Hij het wilde en bleven daar tot de wolk weer verder ging. Als hij lang bleef, bleven zij ook lang. Maar als hij maar enkele dagen bleef, bleven zij ook maar enkele dagen, want dat had de HERE hun opgedragen. Soms bleef de vuurzuil slechts één nacht stilstaan om de volgende morgen verder te trekken. Maar of het nu dag of nacht was, wanneer de wolk zich bewoog, braken de Israëlieten op en volgden hem. Als de wolk twee dagen, een maand of een jaar boven de tabernakel bleef, bleven de Israëlieten ook zolang; maar zo gauw hij weer bewoog, trokken zij verder. Op aanwijzing van de HERE sloegen zij hun kamp op en op Zijn bevel trokken zij weer verder. Zij volgden precies alle aanwijzingen op die de HERE hun door Mozes gaf.

Num. 10:35,36
ZEGEN VAN DE ARK. Wanneer de ark werd opgenomen en verder gedragen, riep Mozes luid:

  "Sta op, HERE, en sla Uw vijanden uiteen;
  laten zij voor U op de vlucht slaan!"

En wanneer de ark werd neergezet, zei hij:

  "Keer terug, HERE,
  en zegen de stammen van Israël."

Twijfels en gemopper

De reis is nog maar net begonnen of het Israëlische volk begint al tegen Mozes te klagen, net zoals dat gebeurde na de bevrijding uit Egypte. De problemen beginnen wanneer zich enkele ongelukkige omstandigheden voordoen, en later wanneer bepaalde mensen van verschillende komaf beginnen te zeuren over de afwezigheid van vlees. Het roerende gebed van Mozes, waarin hij God om hulp vraagt, is wellicht vergelijkbaar met de gebeden van andere geestelijke leiders die emotioneel uitgeput zijn door de verantwoordelijkheden die zij te dragen hebben. God reageert op het gebed van Mozes door de aanstelling van zeventig oudsten te gelasten. De oudsten zullen de bestuurlijke last dragen die tot op dit moment volledig op de schouders van Mozes lag. Deze “raad van zeventig” zal een patroon blijken voor Joodse bestuursvormen in de hierop volgende eeuwen. De Heilige Geest daalt neer op de zeventig mannen als teken van hun gezag en zet hen aan tot profeteren, kennelijk in extatische uitroepen. Deze uitzonderlijke verheerlijking van de oudsten lijkt later niet meer herhaald te worden, wellicht vanwege de jaloezie die wordt opgewekt wanneer twee anderen in een bijzondere manifestatie eveneens dit Goddelijke geschenk ontvangen.

Num. 11:1-3 - Tabeëra
GEMOPPER TE TABEERA. Het volk begon al snel te klagen over allerlei tegenslagen en de HERE hoorde dat. Hij werd toornig en stuurde vuur naar beneden dat rond het volk brandde. Daarop schreeuwden de Israëlieten naar Mozes om hulp en toen hij voor hen bad, doofde het vuur. Vanaf dat moment heette die plaats Tabeëra (Brand), omdat het vuur van de HERE daar onder de Israëlieten was opgelaaid.

Num. 11:4-6
OM VLEES GEJAMMERD. Toen begonnen de vreemdelingen die waren meegekomen met de uittocht, terug te verlangen naar het goede leven in Egypte. Zij staken daarmee de Israëlieten aan en die begonnen te jammeren: "Och, als we maar wat vlees te eten hadden! Denk eens aan die heerlijke vis die we in Egypte konden eten, aan die komkommers en meloenen, aan dat look, die uien en dat heerlijke knoflook. We verzwakken helemaal en dan elke dag dat manna, bah!"

Num. 11:7-10
BESCHRIJVING VAN MANNA. Het manna was ongeveer even groot als korianderzaad en zag er uit als druppels balsemhars die uit de bast van een boom sijpelen. De mensen raapten het van de grond en vermaalden het dan in een handmolen of stampten het fijn met een vijzel. Daarna kookten zij het en bakten er koeken van, die net zo smaakten als in olie gebakken koeken. Samen met de dauw bedekte het manna 's nachts het kamp. Mozes hoorde hoe elk gezin bij de ingang van zijn tent stond te klagen. De HERE werd steeds toorniger en toen werd het Mozes te veel.

Num. 11:11-15
MOZES BIDT OM HULP. Hij zei tegen de HERE: "Waarom straft U mij door dit volk als een zware last op mijn schouders te leggen? Zijn het mijn kinderen soms? Ben ík hun vader? Hebt U mij daarom als leider met hen meegestuurd om hen de hele reis naar dat land, dat U aan hun nageslacht hebt beloofd, zoet te houden alsof het kleine kinderen zijn? Waar moet ik vlees voor al deze mensen vandaan halen? Want zij jammeren tegen mij: 'Geef ons vlees.' Ik kan niet alleen voor dit hele volk zorgen! Die last is veel te zwaar! Als U mij dat wilt aandoen, laat mij dan maar liever sterven; dan ben ik tenminste van alle ellende af."

Num. 11:16,17
ZEVENTIG MANNEN MOETEN AANGESTELD WORDEN. Toen zei de HERE tegen Mozes: "Ontbied zeventig leiders van Israël voor Mij; breng hen naar de tabernakel en laten ze bij u gaan staan. Ik zal naar beneden komen en met u praten en een deel van de Geest, Die op u rust, op hen overbrengen zodat zij u kunnen helpen de last van dit volk te dragen. Dan staat u er niet langer alleen voor.

Num. 11:18-20
VLEES ZAL GEGEVEN WORDEN. Zeg tegen het volk dat het zich heiligt, want morgen zal het vlees te eten krijgen. Zeg tegen de Israëlieten: De HERE heeft uw gejammer gehoord over alles wat u in Egypte hebt achtergelaten. Hij zal u nu vlees te eten geven. En u zúlt vlees eten! Niet maar één of twee dagen of vijf of zelfs twintig dagen, maar een hele maand! U zult vlees eten tot het uw neus uitkomt en u ervan walgt! Want u hebt uw verachting voor de HERE, Die in uw midden is, laten blijken en gejammerd: 'Waarom zijn wij toch uit Egypte weggegaan?"

Num. 11:21-23
MOZES BETWIJFELT OF ER GENOEG ZAL ZIJN. Maar Mozes zei: "Wij zijn met 600.000 mensen uit Egypte vertrokken en U belooft ons vlees voor een hele maand! Zelfs als we al onze kudden slachten, zou dat nog niet genoeg zijn voor één maand vlees! We zouden elke vis in de zee moeten vangen om Uw belofte waar te maken!"
Toen zei de HERE tegen Mozes: "Gelooft u Mij niet? Let maar eens op of mijn woorden uitkomen!"

Num. 11:24,25
GEEST OP DE ZEVENTIG. Mozes verliet de tabernakel en gaf de boodschap van de HERE door aan het volk. Hij riep de zeventig leiders bijeen en posteerde hen rond de tabernakel. De HERE kwam in de wolk naar beneden en sprak met Mozes en nam een deel van de Geest, Die op hem rustte en legde Die op de zeventig leiders. Toen de Geest op hen rustte, profeteerden zij een korte tijd.

Num. 11:26-30
TWEE ANDEREN PROFETEREN. Maar twee van de zeventig, Eldad en Medad, waren niet naar de tabernakel gegaan en profeteerden in het kamp toen de Geest op hen kwam. Een jongeman rende daarop naar Mozes en vertelde hem wat in het kamp gebeurde.
Jozua, de zoon van Nun, één van Mozes' zelfgekozen helpers, protesteerde: "Mozes, laten zij toch ophouden!"
Maar Mozes antwoordde: "Wil jij het voor mij opnemen? Ik zou willen dat heel het volk van de HERE profeet was en dat de HERE Zijn Geest op hen allen legde!" Toen ging Mozes met de leiders terug naar het kamp.

Num. 11:31-35
KWARTELS ALS VLEES GEGEVEN. De HERE liet vanuit zee kwartels meevoeren door de wind. Hij liet de vogels in en rond het kamp neerstrijken. Een dagreis ver vlogen kwartels op een hoogte van ongeveer één meter boven de grond. Het hele volk ging erop uit om kwartels te vangen. Een karwei dat een dag, een nacht en nog een hele dag in beslag nam! Het minste dat iemand verzamelde, was 2200 liter! Overal rond het kamp lagen de kwartels te drogen. Maar toen iedereen het vlees begon te eten, ontvlamde de toorn van de HERE tegen het volk en Hij doodde velen met een plaag. Daarom kreeg die kampplaats de naam Kibroth-Taäwa (Graven van de Gulzigaards), want daar begroeven zij de mensen die begerig waren naar vlees en terugverlangden naar Egypte. Van die plaats trokken zij naar Hazeroth, waar zij een tijd bleven.

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- februari



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen