31 maart


Davids klim naar de macht

De teerling is geworpen, maar het tijdstip is nog niet aangebroken om Saul te vervangen. In de loop van de volgende jaren zal zijn opvolger, David, een machtig figuur in Israël worden en steeds meer invloed hebben. Saul is zich bewust van Davids groeiende populariteit als een soort volksheld en dit voert hem tot afgunst en jaloezie. De herhaalde woedeuitbarstingen die uit deze onzekerheid voortkomen openbaren weer een andere gebrekkige karaktertrek, naast zijn eerdere ongehoorzaamheid aan Gods geboden.
In schril contrast hiermee wordt David afgeschilderd als een zachtmoedige, vergevingsgezinde dienaar van zijn koning. In plaats van onverdiende slechte behandelingen te vergelden, reageert David met erbarmen en gaat hij conflicten uit de weg (zelfs wanneer David zich lijkt aan te sluiten bij de aartsvijanden van Israël, de Filistijnen, is dit kennelijk slechts een praktische manier om een gewelddadig treffen met Saul uit de weg te gaan).
Door deze hele periode van confrontaties heen openbaart David zichzelf als een zeer gevoelig en expressief man van God. In moeilijke tijden weet David met behulp van poëtische liederen, ook wel psalmen genoemd, boven zijn innerlijke angsten en gevoelens van hulpeloosheid uit te stijgen. Bijna elke belangrijke gebeurtenis waar hij mee te maken krijgt, wordt in zijn petities aan God voor het nageslacht bewaard. David geeft in zijn psalmen vaak aan over welke specifieke gebeurtenissen hij het heeft. Daarom worden dergelijke psalmen in deze chronologische Bijbel op de juiste plaatsen in de historische vertelling ingevoegd. Andere psalmen worden ook ingevoegd wanneer zij een weerspiegeling zijn van de gebeurtenissen waar David mee te maken heeft, ook al is hun relatie tot die bepaalde historische context slechts speculatief.
Nauw verweven met het verhaal over Sauls achtervolging van David is de hechte vriendschap tussen David en Jonathan. Deze vriendschap is een ontroerende verademing in vergelijking met de vijandigheid van Saul, maar komt tot een tragisch einde.
Eén van de belangrijkste voorvallen die in deze periode worden vastgelegd is de ontmoeting tussen Saul en een heks. Tijdens deze ontmoeting vraagt Saul haar om de geest van Samuël voor hem te raadplegen. Natuurlijk heeft God heksen al eerder als bedriegers en leugenaars veroordeeld, en de heks verwacht zelf ook niet dat de echte geest van Samuël daadwerkelijk zal verschijnen. Wanneer God zich er vervolgens mee bemoeit en Samuël uit de dood oproept, is niemand verbaasder en banger dan de heks. Sauls gebruik van de heidense praktijk van de waarzeggerij levert, samen met zijn eerdere ongehoorzaamheid aan Gods geboden, misschien wel een belangrijke bijdrage aan zijn ondergang en zijn vroegtijdige overlijden.

1 Sam. 16:1-5 - Bethlehem
DAVID ALS OPVOLGER GENOEMD. Tenslotte zei de HERE tegen Samuël: "U hebt nu lang genoeg getreurd om het feit dat Ik Saul als koning van Israël heb verworpen. Vul een hoorn met olie, ga naar Bethlehem en zoek daar Isaï op. Ik heb één van zijn zonen uitgekozen om koning te worden."
Samuël vroeg: "Hoe kan ik dat nu doen? Als Saul dat hoort, zal hij mij zeker doden."
"Neem een kalf mee", zei de HERE, "en zeg dat u bent gekomen om de HERE een offer te brengen. Roep Isaï dan bij het offer en Ik zal u laten zien welke van zijn zonen u voor Mij moet zalven."
Samuël voerde de opdracht van de HERE uit. Toen hij in Bethlehem kwam, kwamen de leiders van de stad angstig naar hem toe. "Wat is er mis?" vroegen zij.
"Niets om u bezorgd over te maken", antwoorddde Samuël. "Ik ben gekomen om de HERE een offer te brengen. Reinig uzelf, dan kunt u eraan deelnemen." Hij voerde zelf de reinigingsvoorschriften uit bij Isaï en zijn zonen en nodigde ook hen uit.

1 Sam. 16:6-13
Toen zij arriveerden en Samuël Eliab zag, dacht hij: "Dat moet de man zijn, die de HERE heeft gekozen!"
Maar de HERE zei tegen hem: "Beoordeel een man niet op zijn uiterlijk of zijn lengte, want dit is niet de man die Ik bedoel. Ik beslis op andere gronden dan u! De mensen beoordelen iemand naar zijn uiterlijk, maar Ik kijk naar zijn gedachten en hoe hij innerlijk is."
Toen riep Isaï zijn zoon Abinadab naar voren en stuurde hem naar Samuël. Maar Samuël zei: "Hij is het ook niet." Daarna was Samma aan de beurt, maar ook nu zei Samuël: "Nee, dit is hem evenmin." Zeven zonen stelden zich aan Samuël voor maar de HERE had geen van hen uitgekozen. Samuël vroeg aan Isaï: "Heb ik nu al uw zonen gezien?"
"Nee, mijn jongste zoon is niet hier. Hij is bij de schapen in het veld", vertelde Isaï hem.
"Laat hem meteen halen", beval Samuël, "want wij gaan pas eten wanneer hij hier is."
Isaï liet hem halen. Het was een knappe jongen met rood haar en vriendelijke ogen.
De HERE zei: "Dit is degene die Ik bedoel; sta op en zalf hem."
En terwijl David daar tussen zijn broers stond, pakte Samuël de olie die hij had meegebracht en goot die over Davids hoofd. Op dat moment kwam de Geest van de HERE over David en vervulde hem vanaf die dag. Samuël keerde hierna terug naar Rama.

1 Sam. 16:14-23
DAVID IS SAULS DIENAAR. Maar de Geest van de HERE had Saul verlaten en in plaats daarvan stuurde de HERE hem een boze geest, die hem depressief en angstig maakte.
Enkele dienaren stelden hem voor dat hij iets moest doen om daarvan te genezen. "Wij zullen een goede harpspeler zoeken; die kan dan voor u spelen, telkens als u last hebt van die martelende geest", zeiden zij. "De harpmuziek zal u kalmeren en u er snel weer bovenop brengen."
"Goed", vond Saul, "zoek maar een goede harpspeler."
Eén van zijn dienaren zei: "Ik ken een jongen in Bethlehem, de zoon van een zekere Isaï, die niet alleen goed de harp bespeelt, maar ook moedig, sterk en knap is. Bovendien heeft hij een goed en betrouwbaar oordeel. En wat nog belangrijker is", voegde hij eraan toe, "de HERE is met hem."
Dus stuurde Saul boodschappers naar Isaï met de vraag of hij zijn zoon David, de schaapherder, naar hem toe wilde sturen. Isaï stuurde David toen naar het hof en gaf hem een bokje en een ezel, beladen met brood en wijn, mee.
Bij de eerste oogopslag kreeg Saul bewondering en genegenheid voor David; en David werd zijn wapenknecht. Saul schreef Isaï: "Laat David bij mij aan het hof blijven, want ik ben erg op hem gesteld."
En steeds als de geest die God had gestuurd Saul dwars zat, speelde David op de harp, zodat Saul zich beter ging voelen en de boze geest hem met rust liet.

1 Sam. 17:1-3 - Socho
DAVID DOODT GOLIATH. De Filistijnen trokken hun legers samen en sloegen hun kamp op tussen Socho in Juda en Azeka in Efes-Dammim. Daarop mobiliseerde Saul zijn leger bij het Terebintendal. Het dal lag tussen beide kampen in, zodat de Filistijnen en de Israëlieten elkaar konden zien.

1 Sam. 17:4-11
Op een dag kwam Goliath, een kampvechter uit Gath, uit het Filistijnse kamp gelopen tot hij binnen gehoorsafstand van de Israëlitische troepen was. Hij was een reusachtige man met een lengte van bijna drie meter! Hij droeg een koperen helm, een koperen borstpantser van 55 kilo en koperen beenkappen. Ook had hij een koperen speer van enige centimeters dik bij zich. De speerpunt was van ijzer en woog ruim 6,5 kilo. Voor hem uit liep zijn wapenknecht met een reusachtig schild.
Hij bleef staan en schreeuwde naar de Israëlieten: "Hebben jullie een heel leger nodig om hier te vechten? Ik vertegenwoordig de Filistijnen in mijn eentje! Kiezen jullie uit de mannen van Saul ook een vertegenwoordiger, dan zullen wij dit in een man-tegen-man gevecht uitvechten! Als jullie man erin slaagt mij te doden, zullen wij jullie slaven worden! Maar als ik hem dood, moeten jullie onze slaven worden! Ik daag de legers van Israël uit! Stuur mij een man die tegen mij wil vechten!" Toen Saul en zijn mannen dit hoorden, raakten zij ontmoedigd en werden bang.

1 Sam. 17:12-24
David was de zoon van de hoogbejaarde Isaï, die in Bethlehem in Juda woonde en acht zonen had. De drie oudsten (Eliab, Abinadab en Samma) hoorden al bij Sauls leger dat tegen de Filistijnen moest strijden. David was de jongste en maakte deel uit van Sauls staf aan het hof. Maar hij was na een tijdje weer naar Bethlehem gegaan om zijn vader met de schapen te helpen. Veertig dagen lang, 's morgens en 's avonds, daagde de Filistijnse reus de Israëlitische legers uit.
Op een dag zei Isaï tegen David: "Breng 22 liter geroosterd koren en deze tien broden naar je broers. Geef deze tien stukken kaas aan hun commandanten en vraag hoe je broers het maken; neem een brief van hen mee terug!" Saul, de broers van David en de rest van het Israëlitische leger lagen nog steeds bij het Terebintendal.
De volgende morgen in alle vroegte liet David de schapen onder de hoede van een andere herder achter en vertrok met de geschenken. Hij bereikte de rand van het kamp net op het moment dat het Israëlitische leger onder het slaken van oorlogskreten naar het strijdtoneel trok. Even later stonden de Israëlitische en Filistijnse troepen oog in oog met elkaar, leger tegenover leger. David liet zijn bagage achter bij een kwartiermeester en mengde zich snel onder de soldaten, op zoek naar zijn broers. Terwijl hij met hen praatte en informeerde hoe het met hen ging, zag hij hoe Goliath tussen de Filistijnse troepen naar voren kwam en zijn uitdaging naar het Israëlitische leger uitschreeuwde. Zodra zij hem zagen, begonnen de Israëlitische strijders zich uit angst terug te trekken.

1 Sam. 17:25-31
"Heb je die kerel gezien?" vroegen de soldaten. "Hij beledigt voortdurend het hele leger van Israël. En heb je gehoord van de enorme beloning die de koning heeft uitgeloofd voor de man die hem doodt? De koning zal hem één van zijn dochters als vrouw geven en hem en zijn hele familie vrijstellen van belastingen!"
David wendde zich tot enkele anderen die in de buurt stonden om te horen of dit werkelijk waar was. "Wat krijgt de man die deze Filistijn doodt en een eind maakt aan zijn beledigingen aan het adres van Israël?" vroeg hij hun. "Wie is die heidense Filistijn trouwens dat hij de legers van de levende God uitdaagt?"
En ook hier kreeg hij hetzelfde antwoord.
Maar toen Davids oudste broer Eliab hem zo hoorde praten, werd hij boos. "Wat doe jij hier eigenlijk?" wilde hij weten. "Moet jij niet op de schapen passen? Ik weet wel wat jij van plan bent; je wilt natuurlijk de gevechten zien!"
"Wat heb ik misdaan?" vroeg David verongelijkt. "Ik stelde alleen een paar vragen!" Hij liep naar enkele anderen, stelde hun dezelfde vraag en kreeg opnieuw hetzelfde antwoord. Toen men eindelijk doorhad wat David bedoelde en iemand dat aan koning Saul had verteld, liet Saul hem bij zich brengen.

1 Sam. 17:32-37
David zei: "Wees niet bezorgd over deze Filistijn. Ik zal met hem afrekenen."
"Je weet niet wat je zegt", bracht Saul er tegenin. "Hoe kan een jongen als jij vechten tegen deze Filistijn? Jij bent nog veel te jong en hij is al van jongs af aan soldaat!"
Maar David hield voet bij stuk. Hij zei: "Ik heb wel meegemaakt, toen ik de schapen van mijn vader hoedde, dat een leeuw of een beer opdook die een lam greep. Ik ging hem achterna met een stok om het lam te bevrijden. Toen hij mij aanviel, greep ik hem bij zijn kaak en sloeg hem dood. Ik heb dat gedaan met leeuwen en beren en ik zal het ook met deze heidense Filistijn doen, omdat hij de legers van de levende God heeft uitgedaagd! De HERE, Die mij beschermde tegen de klauwen van leeuwen en beren, zal mij ook beschermen tegen deze Filistijn!"
Tenslotte gaf Saul toe. "Goed, ga je gang maar", zei hij, "De HERE zal je beschermen!"

1 Sam. 17:38-40
Hierna gaf hij David zijn eigen wapenrusting: een koperen helm en een pantser. David trok het aan en deed enkele stappen om te voelen hoe het zat, want hij had nog nooit een wapenrusting aangehad.
"Ik kan me niet bewegen", zei hij tegen Saul en trok alles weer uit. Toen pakte hij vijf gladde kiezelstenen uit een beekje en deed die in zijn herderstas. Zo ging hij op Goliath af, slechts gewapend met zijn herderstas en zijn slinger.

1 Sam. 17:41-47
Goliath kwam ook naar voren, luid commentaar gevend op dat jonge ventje met zijn rossige haar. "Ben ik soms een hond", donderde hij tegen David, "dat je met een stok op mij afkomt?" En hij vervloekte David in de naam van zijn goden. "Kom maar eens hier, dan zal ik je vlees aan de vogels en de wilde dieren geven", brulde Goliath.
David schreeuwde ten antwoord: "U komt op mij af met een zwaard, een speer en een schild, maar ik kom in de naam van de HERE van de hemelse legers en van Israël; dezelfde God Die u hebt beledigd. De HERE zal u vandaag overwinnen; ik zal u doden en uw hoofd afhakken; de lijken van uw mannen zal ik aan de vogels en de wilde dieren geven. De hele wereld zal weten dat er een God is in Israël! En Israël zal leren dat de HERE niet afhankelijk is van wapens om Zijn plannen uit te voeren; onze God heeft de strijd volledig onder controle! Hij zal u in onze macht geven!"

1 Sam. 17:48-50
Terwijl Goliath dichterbij kwam, rende David hem tegemoet. Al lopend pakte hij een kiezelsteen uit zijn herderstas en deed die in zijn slinger. Hij slingerde de kiezel weg en raakte de Filistijn op het voorhoofd. De steen drong de schedel binnen en de man viel met zijn gezicht op de grond. Zo versloeg David de Filistijnse reus met een slinger en een kiezelsteen.
Omdat hij geen zwaard had, rende hij naar Goliath, doodde hem met zijn eigen zwaard en hakte zijn hoofd af.

1 Sam. 17:51-58
Toen de Filistijnen zagen dat hun beste kampvechter dood was, draaiden zij zich om en sloegen op de vlucht. Uit het Israëlitische kamp klonk een luide triomfkreet en iedereen zette de achtervolging in op de vluchtende Filistijnen, tot aan Gath en de poorten van Ekron. De lichamen van de gewonde en gedode Filistijnen lagen overal langs de weg naar Saäraïm. Daarna keerde het Israëlitische leger terug en plunderde het Filistijnse kamp. Later bracht David Goliaths hoofd naar Jeruzalem, maar diens wapens bewaarde hij in zijn tent.
Terwijl Saul toekeek hoe David op Goliath afging, had hij zijn opperbevelhebber Abner gevraagd: "Abner, uit wat voor familie komt deze jongeman?"
"Ik zou het werkelijk niet weten", moest Abner toegeven.
Koning Saul zei: "Ik wil weten wie de vader van deze jongen is."
Nadat David Goliath had gedood, bracht Abner hem naar Saul. David had het hoofd van de Filistijn nog in zijn handen.
"Vertel mij eens iets over je vader, mijn jongen", zei Saul.
David antwoordde: "Ik ben de zoon van uw knecht Isaï en wij wonen in Bethlehem."

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- maart



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen